ECLI:NL:RBZWB:2025:6457

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
27 september 2025
Zaaknummer
C/02/427368 / HA ZA 24-562
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • A. van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van geldleningen tussen moeder en zoon met betrekking tot onroerend goed

In deze civiele zaak vordert een moeder terugbetaling van een restantbedrag van € 373.532,53 van haar zoon, voortvloeiend uit twee geldleningsovereenkomsten voor de aankoop en verbouwing van onroerend goed. De rechtbank oordeelt dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de mondelinge geldleningsovereenkomst met betrekking tot een pand in [plaats 1]. Echter, de rechtbank bevestigt dat de zoon op basis van een schriftelijke geldleningsovereenkomst voor een pand in [plaats 2] een bedrag van € 32.073,56 aan de moeder moet betalen. De procedure omvat verschillende stukken, waaronder een tussenvonnis en diverse akten, en de mondelinge behandeling vond plaats op 16 juni 2025. De rechtbank heeft de vordering van de moeder gedeeltelijk toegewezen, waarbij de zoon is veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. De beslagkosten zijn eveneens toegewezen aan de moeder, en de proceskosten zijn gecompenseerd tussen partijen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/427368 / HA ZA 24-562
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[de moeder],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: moeder,
advocaat: mr. M. Sliphorst-Dekker,
tegen
[de zoon],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: zoon,
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen.

1.De zaak in het kort

Moeder stelt dat zij met haar zoon twee geldleningsovereenkomsten heeft gesloten voor de koop en verbouwing van twee panden. Zij vordert terugbetaling van een (restant)bedrag van € 373.532,53. De rechtbank oordeelt dat moeder onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat een mondelinge geldleningsovereenkomst voor een pand in [plaats 1] is gesloten. Wel moet zoon uit hoofde van een schriftelijke geldleningsovereenkomst voor een pand in [plaats 3] een bedrag van € 32.073,56 aan moeder betalen. Onder ‘de beoordeling’ legt de rechtbank dit oordeel verder uit.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 februari 2025 en de daarin opgenomen stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte vermeerdering van eis in conventie, tevens overlegging producties;
- de antwoordakte vermeerdering van eis;
- de mondelinge behandeling van 16 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, en de door mr. Sliphorst-Dekker overgelegde spreekaantekeningen, tevens vermindering van eis;
- de akte na mondelinge behandeling tevens vermindering van eis van moeder;
- de akte na mondelinge behandeling tevens intrekking van eis in reconventie van zoon.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 7 februari 2018 heeft moeder twee keer € 50.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van zoon. Als omschrijving staat vermeld: ‘schenking aan kind in verband met verkrijging eigen woning’.
3.2.
Op 15 december 2020 is tussen moeder en zoon een schriftelijke leningsovereenkomst tot stand gekomen met moeder als ‘geldgever’ en zoon als ‘geldlener’. In deze overeenkomst staat onder meer dat door geldlener een bedrag van € 355.000,00 wordt geleend en dat de lening is bedoeld voor aankoop van de woningen gelegen aan de [adres 1] te [plaats 3] en alleen voor dit doel zal worden gebruikt. Ook staat in deze overeenkomst dat geldlener over de hoofdsom maandelijks achteraf een rente is verschuldigd, die is vastgesteld op 2% per jaar en wordt berekend over de hoofdsom die nog uitstaat op de laatste dag van iedere kalendermaand.
3.3.
Per brief van 10 februari 2023 heeft de gemachtigde van moeder zoon verzocht twee geldleningen van in totaal € 690.723,09 aan moeder terug te betalen.
3.4.
Per brief van 17 april 2023 heeft de gemachtigde van moeder twee geldleningsovereenkomsten met zoon voor zover nodig opgezegd tegen 1 mei 2023 en verzocht over te gaan tot betaling van € 612.073,42.
3.5.
In reactie op deze brief heeft de gemachtigde van zoon per e-mail van 28 april 2023 aan de gemachtigde van moeder laten weten dat zoon betwist dat de posten die zijn opgenomen onder het kopje ‘ [adres 3] ’ leningen zijn geweest. Ten aanzien van het pand aan de [adres 1] erkent zoon dat er een leningsovereenkomst met moeder is, maar hij betwist dat de lening opeisbaar is.
3.6.
Op 16 september 2024 is namens moeder conservatoir beslag gelegd op de woningen van zoon aan de [adres 2] te [plaats 2] en de [adres 3] te [plaats 1] .
3.7.
Op 17 april 2025 is namens moeder conservatoir beslag gelegd op de huurpenningen voor het pand aan de [adres 1] in [plaats 3] .
3.8.
Op 25 juni 2025 is het pand aan de [adres 1] in [plaats 3] verkocht en aan een derde geleverd.
3.9.
Op 27 juni 2025 heeft de notaris een bedrag van € 233.286,20 in opdracht van zoon aan moeder overgemaakt. Daarnaast is een bedrag van € 359.941,79 door de notaris op de derdengeldenrekening van de Stichting Beheer Derdengeldenrekening van Abma Advocaten overgemaakt, welk bedrag in depot op deze rekening blijft in afwachting van een in kracht van gewijsde gegane beslissing van de rechtbank of een eensluidende instructie van partijen.
3.10.
Op 30 juni 2025 heeft moeder de instructie gegeven de conservatoire beslagen op te heffen. Dat is gebeurd.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Moeder vordert - samengevat - na wijzigingen van eis zoon te veroordelen:
I. tot betaling van € 373.532,53 met de overeengekomen contractuele rente dan wel de wettelijke rente vanaf 1 mei 2025;
II. tot betaling van € 5.228,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. in de proceskosten inclusief de beslagkosten.
4.2.
Moeder legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Op of omstreeks 30 oktober 2015 is mondeling tussen partijen afgesproken dat zoon het perceel [adres 3] (bestaande uit vier woningen) in [plaats 1] in eigendom zou verwerven, dat moeder de koop- en aannemingssom zou voorfinancieren en dat moeder ook alle bijkomende kosten zou voorschieten. Moeder heeft diverse bedragen rechtstreeks aan zoon geleend, er zijn bedragen aan zoon geleend in zijn hoedanigheid van constructeur en er zijn betalingen aan derden gedaan. Deze geleende gelden zouden door zoon op enig moment weer worden terugbetaald. Er is geen concreet moment van terugbetaling overeengekomen en de afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd. Wel is mondeling besproken dat zoon de geleende gelden zou terug betalen zodra hij zou beschikken over voldoende liquide middelen. Voor het pand aan de [adres 3] is zoon in totaal € 242.745,17 aan moeder verschuldigd.
4.3.
Verder is op of omstreeks 29 december 2020 tussen partijen overeengekomen dat door moeder nog een geldbedrag van € 355.000,00 aan zoon zou worden geleend voor de aankoop van het pand aan de [adres 1] (bestaande uit vier appartementen) te [plaats 3] . De afspraken over deze tweede lening zijn wel schriftelijk vastgelegd. In totaal is zoon voor het pand aan de [adres 1] € 364.073,56 verschuldigd.
4.4.
De grondslag van de vordering is gelegen in nakoming van de door partijen gesloten geldleningsovereenkomsten. Moeder heeft de leningsovereenkomsten opgezegd. Het door zoon na de verkoop van het pand aan de [adres 1] aan moeder betaalde bedrag van € 233.286,20 dient in mindering te strekken op allereerst de door zoon verschuldigde kosten en rente en vervolgens op de oudste verbintenis, namelijk de geldlening voor het pand aan de [adres 3] . Er resteert dan een bedrag van € 373.532,53.
4.5.
Zoon voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van moeder, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van moeder, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van moeder in de kosten van deze procedure.
4.6.
Zoon voert het volgende aan. Moeder heeft niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht. De vorderingen zijn in het geheel niet onderbouwd. Van andere geldleningen dan de geldlening in de overeenkomst van 15 december 2020 voor het pand aan de [adres 1] is geen sprake. Voor het pand aan de [adres 3] zou zoon kosteloos de bouwbegeleiding van de vier woningen voor zijn rekening nemen. In ruil hiervoor zou moeder giften en schenkingen doen aan zoon om zijn woonhuis te financieren, waarbij geen afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van geld. Voor zover er al sprake zou zijn van overige geldleningen zijn deze verjaard dan wel lager dan het bedrag dat zoon heeft betaald aan moeder en dient rekening te worden gehouden met gedane (en toegezegde) schenkingen van in totaal € 150.000,00 die in mindering strekken op de vorderingen. Voor zover de rechtbank oordeelt dat de vorderingen van moeder geheel of gedeeltelijk toewijsbaar zijn, moeten daarop in mindering strekken de gedane en toegezegde schenkingen van in totaal € 150.000 almede de kosteloos gedane werkzaamheden als bouwbegeleider door zoon. Zoon begroot deze kosten op € 64.320,00 exclusief BTW. Zoon heeft moeder in de periode 2010 t/m 2014 ook een bedrag van € 58.205,00 betaald. Zoon beroept zich op verrekening. Met het aan moeder betaalde bedrag van € 233.286,20 is de lening die betrekking heeft op de [adres 1] volledig afgelost en is zoon niets meer aan moeder verschuldigd.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.8.
Zoon vordert binnen twee dagen na betekening van het vonnis het beslag op de onroerende zaak staande en gelegen te [plaats 2] aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [kadastrale aanduiding] , op te heffen en opgeheven te houden, op verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat moeder in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met veroordeling van moeder in de proceskosten. Na de mondelinge behandeling heeft zoon zijn vordering in reconventie ingetrokken.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Kern van het geschil
5.1.
De kern van het geschil tussen partijen gaat over de vraag of tussen moeder en zoon een mondelinge geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen voor de koop en verbouwing van een pand aan de [adres 3] in [plaats 1] . Partijen zijn het er niet over eens of zoon uit hoofde van die (door moeder gestelde) overeenkomst én een schriftelijke geldleningsovereenkomst voor een pand aan de [adres 1] in [plaats 3] een (restant)bedrag van € 373.532,53 aan moeder moet terug betalen.
Juridisch kader
5.2.
De overeenkomst van geldlening is gedefinieerd als de kredietovereenkomst waarbij de ene partij, de uitlener, zich verbindt aan de andere partij, de lener, een som geld te verstrekken en de lener zich verbindt aan de uitlener een overeenkomstige som geld terug te betalen (art. 7:129 BW). Moeder vordert nakoming van twee geldleningsovereenkomsten en beroept zich op het rechtsgevolg, namelijk betaling van € 373.532,53 door zoon. Op grond van de hoofdregel van art. 150 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering rusten op moeder de stelplicht en bij voldoende betwisting de bewijslast van haar stelling dat tussen haar en haar zoon geldleningsovereenkomsten tot stand zijn gekomen en dat zoon op grond van die overeenkomsten € 373.532,53 aan haar verschuldigd is.
5.3.
Volgens moeder hebben partijen op of omstreeks 30 november 2015 mondelinge afspraken over een geldlening voor een pand aan de [adres 3] in [plaats 1] gemaakt. Deze afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd. Bij de uitleg van een mondelinge overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de door hen gebruikte bewoordingen mochten toekennen en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de mondelinge overeenkomst kunnen van belang zijn voor de uitleg van die overeenkomst. [2]
Geldleningsovereenkomst [adres 3] onvoldoende onderbouwd
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat moeder, gelet op de gemotiveerde betwisting door zoon, onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat voor een pand aan de [adres 3] in [plaats 1] een geldleningsovereenkomst tussen haar en zoon tot stand is gekomen. Ter onderbouwing van haar vordering heeft moeder een uitdraai van een Excel-bestand en verschillende facturen en rekeningafschriften overgelegd. In het Excel-bestand staan onder het kopje ‘ [adres 3] ’ meer dan honderd posten met bedragen vermeld. Volgens moeder bestaat de lening uit de verschillende posten uit het Excel-bestand. De rechtbank is van oordeel dat uit het bestand en uit de overgelegde facturen en bankafschriften niet kan worden afgeleid dat voor al deze bedragen en betalingen aan veel verschillende partijen (zoals de gemeente, aannemer, constructeur, architect) tussen moeder en zoon een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen. In het overzicht staan bijvoorbeeld ook bedragen genoemd met de omschrijving ‘lening aan broertje en zus die is overgenomen door moeder’. Verder staat in het overzicht een bedrag van € 100.000,00 vermeld met daarbij de omschrijving ‘schenking; nooit geformaliseerd. Door zus reeds op 21 mei 2022 terugbetaald’. Op 7 februari 2018 heeft moeder twee keer een bedrag van € 50.000,00 aan zoon betaald met de omschrijving ‘Schenking aan kind in verband met verkrijging eigen woning’. Volgens moeder is deze schenking eind 2020 herroepen, maar moeder onderbouwt onvoldoende op grond waarvan voor deze schenking vervolgens een leningsovereenkomst tot stand is gekomen. De enkele stelling dat een andere dochter dit bedrag wel aan moeder heeft terug betaald is daarvoor onvoldoende.
5.5.
Tijdens de zitting hebben partijen verklaard dat het gebruikelijk was dat binnen de familie betalingen over en weer werden gedaan. Volgens moeder heeft zij ook aan haar andere kinderen geld geleend om onroerend goed gunstig te kopen en hebben de andere kinderen de lening wel terug betaald op het moment dat er geld vrij kwam. Moeder heeft haar stelling dat dit gebruikelijk was binnen de familie verder niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
5.6.
De conclusie is dat moeder onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat voor het pand aan de [adres 3] een geldleningsovereenkomst tussen haar en zoon tot stand is gekomen. Dat betekent dat de gestelde geldlening voor het pand aan de [adres 3] niet is komen vast te staan en niet wordt toegekomen aan bewijslevering.
Geldleningsovereenkomst [adres 1]
5.7.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat op 15 december 2020 tussen moeder en zoon een schriftelijke geldleningsovereenkomst voor een bedrag van € 355.000,00 tot stand is gekomen voor een pand aan de [adres 1] in [plaats 3] en dat deze lening opeisbaar is. Uit de akten van partijen na de mondelinge behandeling leidt de rechtbank af dat partijen het er ook over eens zijn dat het pand aan de [adres 1] inmiddels is verkocht en het bedrag van € 233.286,20 via de notaris aan moeder is terugbetaald.
5.8.
Tijdens de zitting heeft moeder een Excel-bestand overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat zoon uit hoofde van de geldlening voor het pand aan de [adres 1] een bedrag van in totaal € 364.073,56 aan haar verschuldigd is. Moeder heeft in deze berekening rekening gehouden met verschuldigde rente en de aflossingen die zoon heeft gedaan. Zoon heeft de totstandkoming van het bedrag van € 364.073,56 onvoldoende gemotiveerd betwist. Zoon stelt dat een bedrag van € 98.713,80 op de lening in mindering moet worden gebracht. Moeder heeft erkend dat zij dit bedrag van de rekening van haar zoon naar zichzelf heeft overgemaakt en in mindering heeft gebracht op de door haar gestelde lening voor het pand aan de [adres 3] . De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat een geldleningsovereenkomst voor het pand aan de [adres 3] niet is komen vast te staan. Dat betekent dat het bedrag van € 98.713,80 in mindering moet komen op de lening voor het pand aan de [adres 1] . Er blijft dan een bedrag over van € 265.359,76 (€ 364.073,56 - € 98.713,80). Ook de betaling van € 233.286,20 moet vervolgens op de lening in mindering worden gebracht. Er resteert dan een bedrag van € 32.073,56 (€ 265.359,76 - € 233.286,20). Het standpunt van zoon dat met de aflossing van het bedrag van € 233.286,20 de lening die betrekking heeft op de [adres 1] volledig is afgelost, volgt de rechtbank niet.
5.9.
Zoon stelt dat gedane en toegezegde schenkingen van in totaal € 150.000,00 in mindering moeten worden gebracht op de vordering. Dat geldt ook voor de kosten voor de begeleiding van de bouw ter hoogte van € 64.320,00 exclusief BTW. Zoon stelt ook dat hij in de periode 2010 t/m 2014 een bedrag van € 58.205,00 aan moeder heeft betaald en beroept zich op verrekening. Moeder betwist dat sprake is van een schenkingsovereenkomst voor € 150.000,00 en dat zoon in de periode 2010 t/m 2014 € 58.205,00 heeft betaald waarvoor een teugbetalingsverplichting zou gelden. Moeder betwist ook dat zij € 64.320,00 aan kosten voor bouwbegeleiding aan zoon verschuldigd is. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het verweer van moeder niet op eenvoudige wijze is vast te stellen of aan zoon een beroep op verrekening toekomt. Gelet op het bepaalde in art. 6:136 BW passeert de rechtbank het beroep op verrekening. Dat betekent dat zoon het resterende geleende bedrag van € 32.073,56 aan moeder moet betalen en zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
Rente en buitengerechtelijke incassokosten
5.10.
De door moeder gevorderde contractuele rente wordt toegewezen zoals in het dictum vermeld, omdat uit de stellingen van moeder volgt dat deze moet worden betaald en zoon deze stellingen niet heeft betwist.
5.11.
Moeder vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank stelt vast dat zoon een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de rechtbank controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten. Moeder heeft aan zoon een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding is hoger dan het tarief dat volgens het Besluit past bij de toe te wijzen hoofdsom. Dat is het gevolg van een omstandigheid die zich na het versturen van de aanmaning heeft voorgedaan. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding daarom toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij de toe te wijzen hoofdsom. Daarom zal een bedrag van € 1.095,74 worden toegewezen.
Vordering in reconventie is ingetrokken
5.12.
De vordering in reconventie is door zoon ingetrokken. Dat betekent dat de rechtbank deze vordering niet zal beoordelen.
Beslagkosten en overige proceskosten
5.13.
Ten aanzien van de gevorderde beslagkosten overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen de beslagkosten voor rekening van zoon als beslagene, tenzij hij kan aantonen dat de beslagen nietig, onnodig of onrechtmatig waren. Zoon heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde beslagkosten. De gevorderde kosten voor de op 16 september 2024 en 17 april 2025 gelegde conservatoire beslagen zullen daarom worden toegewezen. De beslagkosten worden begroot op € 1.335,59 (€ 435,80 + € 299,93 + € 299,93 +€ 299,93) aan verschotten en € 5.428,00 (2 x € 2.714,00) aan salaris advocaat. In totaal is dit een bedrag van € 6.763,59.
5.14.
Gelet op de familierelatie tussen partijen en omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd (op de beslagkosten na), in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.15.
Zoals moeder heeft verzocht, wordt dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt zoon om aan moeder te betalen € 32.073,56, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 2% per jaar over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 mei 2025, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt zoon om aan moeder te betalen een bedrag van € 1.095,74 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
veroordeelt zoon in de beslagkosten, begroot op € 6.763,59,
6.4.
compenseert de (overige) kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door Van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2025

Voetnoten

1.HR 4 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6319.
2.HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.