12.1Huurder exploiteert bestuursrechtelijk een B&B welke gemeld wordt bij de gemeente Schouwen-Duiveland. De exploitatie wordt middels deze overeenkomst voor rekening en risico uitbesteed aan de verhuurder. Als tegenprestatie hiervoor geldt het zeer lage huurtarief inclusief gas, water en licht, internet en schoonmaak één keer per week.”
9. Op 31 augustus 2023 heeft eiser voor beide panden een omgevingsvergunning aangevraagd om het huidige gebruik van de panden, te weten wonen en B&B, te wijzigen naar wonen en pension. In de besluiten van 13 december 2023 (primaire besluiten) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunningen geweigerd. Het college heeft daartoe overwogen dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan en dat niet kan worden afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, omdat de aanvragen in strijd zijn met het vastgestelde beleid. De aanvragen passen volgens het college niet binnen de ‘Evaluatie en gedeeltelijke aanpassing horecavisie 2018’ (hierna: de horecavisie), omdat de gevraagde uitbreidingen zouden leiden tot een overschrijding van het maximaal aantal toegestane bedden voor een pension van vijfentwintig. Daarbij ziet het college het vestigen van een pension in de panden als een uitbreiding van het pension op [adres 3] (waar op grond van de voorschriften van de omgevingsvergunning volgens het college maximaal achttien personen mogen verblijven). Wanneer de panden worden omgezet naar een pension is sprake van twee maal zes bedden, wat neerkomt op een totaal van dertig bedden. Het college voegt daar nog aan toe dat de betreffende straat een woonkarakter heeft zodat (de uitbreiding van) een pension niet passend is binnen een goede ruimtelijke ordening.
10. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
11. Op 25 maart 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie). Op diezelfde datum heeft de commissie het college geadviseerd om de bezwaren ongegrond te verklaren.
12. Vervolgens heeft het college de bestreden besluiten genomen.
13. Eiser stelt dat de huidige B&B’s in de panden reguliere, legale B&B’s zijn, zodat deze op grond van de horecavisie naar een pension kunnen worden omgezet.
Volgens eiser is sprake van legale B&B’s, nu voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 27, tweede lid, sub b van het bestemmingsplan en beide B&B’s voldoen aan de definitie van artikel 1.20 van het bestemmingsplan. Volgens eiser is sprake van een nevenactiviteit in een bestaande woning en blijkt uit de definitie van B&B in het bestemmingsplan niet dat het moet gaan om een nevenactiviteit van de hoofdbewoner. Eiser betwist daarnaast dat een nevenactiviteit een ondergeschikte activiteit moet zijn en dat een B&B slechts in een beperkt aantal vierkante meters van de woning gevestigd mag zijn.
14. Eiser stelt dat de aanvragen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het gaat volgens eiser feitelijk om het bijplaatsen van twee bedden (één eenpersoonsbed per adres), wat een verwaarloosbaar ruimtelijk effect heeft. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een notitie van [naam 3] in het geding gebracht, waarin wordt geconcludeerd dat de toevoeging van twee bedden geen nadelige ruimtelijke effecten met zich meebrengt.
Met betrekking tot de stelling van het college dat de straat een woonkarakter heeft, zodat (de uitbreiding van) een pension niet passend is binnen een goede ruimtelijke ordening, merkt eiser op dat de [straat] blijkens de Structuurvisie [plaats] 2030 ligt in een gebied dat is aangewezen als ‘Binnenstad (gemengd)’ en ‘Gemengd woonmilieu binnenstad’. Eiser betwist verder dat de activiteiten in de panden kunnen worden gezien als een uitbreiding van de activiteiten [bedrijf] , zodat geen sprake is van een pension met meer dan vijfentwintig bedden.
15. Tenslotte betwist eiser het standpunt van het college dat de aanvragen niet passen in het gemeentelijk beleid.
16. De bestreden besluiten zijn gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
17. De voor de beoordeling van beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overwegingen van de rechtbank
18. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat voor de beoordeling van dit geschil niet van doorslaggevend belang is of sprake is van legale B&B’s in de panden, omdat áls een B&B is toegestaan – wat hier het geval is op grond van het voorschrift bij de omgevingsvergunning van 13 juli 2023 – het gebruik hiervan op grond van de horecavisie naar een pension kan worden gewijzigd. Volgens eiser staat daarom alleen de ruimtelijke inpasbaarheid van de pensions ter discussie.
19. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Een voorwaarde voor het omzetten van een B&B naar een pension op grond van de horecavisie is naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een legale B&B. Met het college is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van legale B&B’s in de panden omdat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank licht dat als volgt toe.
20. Op 13 juli 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan eiser voor (onder meer) het verbouwen van de panden tot twee woningen en het gebruik van de panden in strijd met de regels van ruimtelijke ordening als twee woningen. In deze omgevingsvergunning is als voorschrift opgenomen:
“1. Een bed & breakfast mag plaatsvinden als een nevenactiviteit in een bestaande woning; de hoofdbewoner dient daarom eigenaar of huurder te zijn van de gehele woning indien een BenB wordt uitgeoefend”.
21. Onder een B&B moet op grond van artikel 1.20 van de planregels worden verstaan:
“een nevenactiviteit in een bestaande woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijk maaltijden worden verstrekt aan gasten”.
Onder een woning moet op grond van artikel 1.105 van de planregels worden verstaan:
“een hoofdgebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden”.
22. Tussen partijen is in geschil hoe voormelde bepalingen uit de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan uitgelegd moeten worden. Kern van het geschil is of de B&B’s in de panden op grond van de omgevingsvergunning en de planregels een nevenactiviteit van de hoofdbewoners van de woningen (in dit geval de huurders) moeten zijn en dus door die hoofdbewoners moeten worden geëxploiteerd of dat de B&B’s ook door een derde, in dit geval eiser ( [bedrijf] ), kunnen worden geëxploiteerd.
22. De rechtbank overweegt dat regels in een bestemmingsplan op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)letterlijk uitgelegd moeten worden omwille van de rechtszekerheid. Pas als de letterlijke uitleg niet duidelijk is, kan worden gekeken naar de plantoelichting en als die ook niet duidelijk is, kan het normaal spraakgebruik en het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal worden betrokken.
24. De rechtbank is van oordeel dat de letterlijke tekst van de bepalingen uit de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan, gelezen in onderlinge samenhang, in dit geval voldoende duidelijk is. Deze bepalingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet op andere wijze worden uitgelegd dan dat wonen de hoofdfunctie moet zijn en dat een B&B een nevenfunctie is, die door de hoofdbewoner moet worden uitgeoefend. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank logischerwijs dat de B&B ook voor rekening en risico van de hoofdbewoner moet worden geëxploiteerd.
25. Vast staat dat de B&B’s in de panden feitelijk niet worden geëxploiteerd door de hoofdbewoners (huurders), maar door eiser (althans door [bedrijf] ). Huurder Van der Werf heeft dat ook verklaard tegenover de toezichthouders. Daarmee wordt dus niet voldaan aan de voorwaarden die de omgevingsvergunning, gelezen in samenhang met de planregels, stelt.
26. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de wethouder op de hoogte was van zijn plannen met de panden en de wijze waarop hij de exploitatie van de B&B’s wilde inrichten. Deze stelling, wat daar verder ook van zij, is door eiser niet nader onderbouwd. Voor zover hij daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen, slaagt dat niet.