In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Belanghebbende had op 25 januari 2021 een bedrag van € 11.600 aan overdrachtsbelasting voldaan, maar zijn bezwaar tegen deze voldoening werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn op 8 maart 2021 eindigde. Het bezwaarschrift van belanghebbende, ingediend op 7 maart 2024, was dus niet tijdig. Belanghebbende voerde aan dat hij niet eerder bezwaar kon maken vanwege onduidelijkheid over de wetgeving, maar de rechtbank oordeelt dat de voorwaarden voor het verlaagde tarief van 2% voor overdrachtsbelasting op 1 januari 2021 al duidelijk waren. De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn standpunt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.