Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een vrijstaande woning in Drimmelen. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 496.000. De heffingsambtenaar had deze waarde bepaald op basis van een taxatierapport dat was opgesteld door een taxateur. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 27 november 2024, waarbij zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog was. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de woning, die door de heffingsambtenaar was verdedigd, te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 475.000, omdat geen van beide partijen erin was geslaagd om de voorgestelde waarde aannemelijk te maken. Dit leidde tot de conclusie dat de waardebeschikking moest worden verlaagd, evenals de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB).
De rechtbank heeft ook bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende moet vergoeden, evenals de proceskosten van in totaal € 2.998. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.