Op 10 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/4242 en BRE 24/4243, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Sluis heeft beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van twee onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 12.000 en € 327.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaken, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststellingen, maar de heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen op 30 juli 2025 behandeld, waarbij belanghebbende en mr. B. de Smit namens de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaken niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende tegen de waardevaststellingen beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarden. Belanghebbende had ook een beroep gedaan op de cultuurgrondvrijstelling, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van bedrijfsmatige exploitatie van het perceel, waardoor deze vrijstelling niet van toepassing was. De rechtbank heeft uiteindelijk de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarden en de aanslagen onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed.