In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vraag of de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is op een perceel dat door de gebruiker wordt geëxploiteerd voor het weiden van schapen. De heffingsambtenaar had de waarde van het perceel vastgesteld op € 121.000 en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende stelde dat de cultuurgrondvrijstelling van toepassing was, omdat de gebruiker het perceel bedrijfsmatig zou gebruiken. De heffingsambtenaar betwistte dit en concludeerde tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Tijdens de zitting op 14 januari 2025 heeft de heffingsambtenaar verklaard dat het geschil zich uitsluitend richt op de vraag of de gebruiker het perceel bedrijfsmatig exploiteert. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, omdat de gebruiker niet als ondernemer is ingeschreven en er onvoldoende bewijs is geleverd voor bedrijfsmatige exploitatie. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.