ECLI:NL:RBZWB:2025:603

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
24/5762
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitschrijving uit de Basisregistratie Personen gegrond verklaard na onvoldoende onderzoek door het college

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg om hem uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen (BRP) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.C.A.M. van der Meer, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 juni 2024, waarin het college zijn bezwaar ongegrond verklaarde en de aantekening in de BRP dat hij naar het buitenland was vertrokken in stand hield. Eiser had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit ingetrokken na toezegging van het college om hem opnieuw in te schrijven op zijn adres.

De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verblijfplaats van eiser. Het college had twijfels over zijn verblijf op het BRP-adres, gebaseerd op een melding van de verhuurder en een laag waterverbruik. Eiser verklaarde echter dat hij vaak bij zijn bedrijf en ouders verbleef, en dat zijn lage waterverbruik en afvalproductie niet noodzakelijkerwijs betekenden dat hij niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte tot uitschrijving is overgegaan, omdat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het BRP-adres woont.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Het college wordt veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van een gedegen onderzoek door het college voordat tot uitschrijving uit de BRP wordt overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C.A.M. van der Meer),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg

(gemachtigde: mr. M.F.M. van Gansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college om hem uit te schrijven uit de Basisregistratie personen (brp), althans daarin op te nemen dat hij is vertrokken naar het buitenland.
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 juni 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de aantekening in de brp dat eiser naar het buitenland is vertrokken in stand gelaten.
1.2.
In dit geschil heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Ter zitting van 18 maart 2024 heeft hij dit verzoek ingetrokken, na een toezegging van het college om hem ambtshalve weer op het adres [adres] te [plaats] (hierna: het brp-adres) in te schrijven. Ter zitting hebben partijen verklaard dat eiser na het bestreden besluit weer is uitgeschreven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser stond ingeschreven op het brp-adres. Op 29 augustus 2023 ontvangt het college een mail van de verhuurder van deze woning, WonenBreburg, waarin zij aangeeft te vermoeden dat eiser hier niet meer woont. Naar aanleiding hiervan doet het college onderzoek.
2.1.
Op 15 november 2023 verzoekt het college eiser om, naar aanleiding van het bericht dat hij niet meer op het brp-adres zou wonen, een adreswijziging door te geven. Eiser verklaart dat hij nog op het brp-adres woont. Op 1 december 2023 stuurt het college weer eenzelfde brief aan eiser. Eiser verklaart nogmaals op het brp-adres te wonen.
2.2.
Op 29 december 2023 stuurt het college eiser een mail waarin twijfel wordt uitgesproken over zijn verblijfplaats. Het college vraagt eiser om bankafschriften over het afgelopen jaar over te leggen. Eiser weigert dit en meldt dat hij een advocaat in gaat schakelen. Ook is er overdag meerdere keren een controleur bij het brp-adres langs geweest, maar er werd steeds niet open gedaan.
2.3.
Op 23 januari 2024 stuurt het college eiser het voornemen om hem uit te schrijven uit de brp. Eiser dient hierop een zienswijze in. Op 15 februari 2024 maakt het college aan eiser bekend dat de zienswijze geen aanleiding geeft tot een ander besluit en publiceert dit op 16 februari 2024 in het Gemeenteblad.
2.4.
Op 20 februari 2024 dient eiser een bezwaarschrift in. De Commissie voor de bezwaarschriften adviseert het bezwaar ongegrond te verklaren. Dat doet het college op 11 juni 2024.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft besloten om eiser uit te schrijven uit de brp, althans daarin op te nemen dat hij is vertrokken naar het buitenland. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader
6. Het college heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP). In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat, indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorgdraagt voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
6.1.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet BRP [1] en uit vaste rechtspraak [2] volgt dat niet lichtvaardig tot ambtshalve toepassing van artikel 2.22 van de Wet BRP mag worden overgegaan. Dit kan niet eerder plaatsvinden dan nadat een gedegen onderzoek geen nieuwe gegevens heeft opgeleverd over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland, noch het verblijf buiten Nederland van betrokkene. Voor het uitvoeren van het onderzoek is de Circulaire Adresonderzoek BRP ontwikkeld. In die Circulaire staat dat een college een adresonderzoek start als twijfel bestaat over de juistheid van het adres van een ingezetene zoals dat in de brp staat geregistreerd. Het onderzoek dat volgt is een onderzoek naar de verblijfplaats van de betrokken persoon.
6.2.
De aanleiding voor een adresonderzoek kan zijn dat een college een signaal ontvangt dat een persoon niet langer op het adres woont waar hij in de brp staat ingeschreven. De eerste actie in het kader van het adresonderzoek is in beginsel om de betrokkene te benaderen en te wijzen op de plicht om aangifte te doen van adres en verblijf of adreswijziging, op grond van de Wet BRP. Als betrokkene niet verschijnt of reageert, geen aangifte van verhuizing of vertrek doet of wel reageert, maar uit die reactie niet afgeleid kan worden op welk adres hij nu wel woont, dan is dat aanleiding voor een college om het adresonderzoek uit te breiden. De twee mogelijkheden voor uitbreiding van het adresonderzoek zijn het inwinnen van informatie bij andere bronnen en feitelijk onderzoek ter plaatse uitvoeren.
Onderzoek door het college
7. Het college heeft onderzoek gedaan in de periode van 29 augustus 2023 tot en met 23 januari 2024. In het verweerschrift en ter zitting heeft het college aangegeven dat aan het bestreden besluit de volgende onderzoeksbevindingen ten grondslag liggen:
  • de melding van WonenBreburg (als start voor het adresonderzoek);
  • een zeer laag waterverbruik op het brp-adres;
  • eiser heeft zeer weinig afval aangeboden.
Wat verklaart eiser?
8. Eiser stelt dat hij wel degelijk op het brp-adres woont. Hij is weinig thuis omdat hij bijna altijd bij zijn eigen bedrijf is: hij wordt wakker en gaat dan direct naar zijn bedrijf. Daar poetst hij zijn tanden, doucht hij soms en zet hij thee. Zijn ouders wonen op drie minuten loopafstand van zijn bedrijf. Hij eet daar drie of vier avonden per week en doucht daar ook. Meestal is hij pas rond 22:00 uur thuis. Hij kijkt dan tv en gaat naar bed. Hij heeft ook geen internetaansluiting op het brp-adres. In de weekeinden logeert hij de laatste jaren vaak bij een vriendin. Als hij thuis eet, bestelt hij een pizza en dat is dan ook het enige afval dat hij heeft. Omdat hij achteraan de straat woont waar je met de auto niet mag komen, zou hij dat afval dan moeten weggooien in de afvalcontainer die hij helemaal vooraan in de straat weg moet zetten om te laten ledigen. Eiser kiest er daarom voor het weinige afval dat hij heeft mee naar het werk te nemen en daar weg te gooien. De was doet hij bij de Wassjop. Eiser vindt dat geen sprake is van een gedegen onderzoek, gelet op zijn verklaringen over het waterverbruik en het weggooien van afval.
Beoordeling onderzoek
9. De rechtbank is van oordeel dat het college eiser ten onrechte op het brp-adres heeft uitgeschreven. Het college heeft naar aanleiding van de melding van WonenBreburg onderzoek gedaan. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het college terecht mogen twijfelen of eiser op het brp-adres woont. Vervolgens is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij daar wel woont. [3] De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin is geslaagd.
9.1.
Het college heeft slechts het waterverbruik en (het gebrek aan) containerlediging aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Het waterverbruik in de onderzochte periode was weliswaar zeer laag en roept terecht vraagtekens op, maar uit dit lage verbruik kan niet zonder meer worden afgeleid dat eiser niet op het brp-adres woonde. [4] De verklaring die hij voor het lage waterverbruik heeft gegeven, te weten dat hij water verbruikt op zijn bedrijf en buiten werktijden vaak bij zijn ouders of een vriendin verbleef, sluit een dergelijk laag verbruik namelijk niet geheel uit. Daarnaast heeft eiser een aannemelijke verklaring voor de geringe containerledigingen.
9.2.
Het had op de weg van het college gelegen om, gelet op de verklaringen van eiser, nader onderzoek te doen of niet tot uitschrijving uit de brp over te gaan. Van belang is ook dat buren en met name familie aangeven dat eiser wel op het brp-adres woont. De rechtbank stelt vast dat er geen onderzoek is gedaan naar waar eiser daadwerkelijk overnacht, terwijl de plaats waar hij ’s nachts slaapt grote betekenis kan hebben. Daartoe had het college bijvoorbeeld huisbezoeken in de (late) avond af kunnen leggen, een optie die ook in de onderzoeksrapportage gesuggereerd wordt door een medewerker Adresonderzoek. Ook had het college het bedrijf van eiser kunnen bezoeken om te verifiëren of zijn verhaal klopt. Gelet op het voorgaande heeft het college redelijkerwijs niet kunnen besluiten tot het ten aanzien van eiser opnemen van gegevens over vertrek naar het buitenland of naar een onbekend land in de brp.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. Ook moet het college een proceskostenvergoeding aan eiser betalen. De proceskostenvergoeding in beroep bedraagt € 1.814,- (2 punten à € 907,-). Omdat het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard en het college het primaire besluit had moeten herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, veroordeelt de rechtbank het college ook tot betaling van de proceskosten in bezwaar. Die kosten bedragen € 1.294,- (2 punten à € 647,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 11 juni 2024;
  • herroept het primaire besluit van 16 februari 2024;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten in beroep aan eiser;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.294,- aan proceskosten in bezwaar aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 7 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet basisregistratie personen (Wet BRP)
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Artikel 2.46
De ingezetene verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders over feiten betreffende zijn burgerlijke staat en nationaliteit, desgevraagd in persoon, de inlichtingen en legt de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie. Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over.
Artikel 2.47
Degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen en legt de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2855.
3.ABRvS 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3877.
4.ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1658, r.o. 9.3.