ECLI:NL:RBZWB:2025:588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
11387040 \ CV EXPL 24-4009
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter bij aannemingsovereenkomst versus consumentenkoop

In deze zaak, die werd behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de bevoegdheid van de kantonrechter centraal. De eiser, H.O.D.N. [bedrijf], vorderde een betaling van € 53.146,47 van de gedaagden, die betoogden dat de kantonrechter niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. De gedaagden stelden dat de overeenkomst tussen hen en de eiser niet kwalificeerde als een consumentenkoop, maar als een aannemingsovereenkomst, en dat de hoogte van de vordering het bedrag van € 25.000,00 overstijgt. De eiser daarentegen betoogde dat er sprake was van een gemengde overeenkomst, waarin consumentenregels van toepassing zouden zijn.

De kantonrechter moest beoordelen of de overeenkomst tussen partijen als een consumentenkoop of als een aannemingsovereenkomst moest worden gekwalificeerd. De rechter concludeerde dat de overeenkomst in dit geval een aannemingsovereenkomst betrof, omdat de geleverde zaken niet specifiek voor de gedaagden waren gemaakt en slechts bijkomstig waren aan de dienstverlening. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een gemengde overeenkomst die als consumentenkoop kon worden aangemerkt, en dat de kantonrechter derhalve niet bevoegd was om van de vordering kennis te nemen.

Uiteindelijk werd de zaak verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank, en werd de eiser erop gewezen dat na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd was. De beslissing van de kantonrechter werd op 5 februari 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11387040 \ CV EXPL 24-4009
Vonnis van 5 februari 2025
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [bedrijf],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 oktober 2024 met producties,
  • de incidentele conclusie van eis houdende de exceptie van onbevoegdheid en conclusie van antwoord met producties,
  • de conclusie van antwoord in incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

In de hoofdzaak
2.1.
[eiser] vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 53.146,47, vermeerderd met rente en (proces)kosten.
In het incident
2.2.
[gedaagden] stelt dat de kantonrechter niet bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, omdat de overeenkomst waarop [eiser] zich beroept niet kwalificeert als consumentenkoop, maar alleen als een aanneemovereenkomst. Daarnaast overstijgt de daarop gebaseerde vordering van [eiser] het bedrag van € 25.000,00. [gedaagden] verzoekt de kantonrechter daarom primair om de zaak te verwijzen naar de civiele kamer van de rechtbank (kamer voor andere zaken dan kantonzaken) en subsidiair naar de kamer voor kantonzaken in Tilburg in plaats van Breda, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit incident.
2.3.
[eiser] voert hier tegen aan dat de overeenkomst tussen partijen een gemengde overeenkomst is van consumentenkoop van roerende zaken (van onder meer kozijnen, deuren, dakvensters en een overkapping) en aanneming van werk. Nu de vorderingen betrekking hebben op een gemengde overeenkomst gaan de consumentenregels voor en is de kantonrechter bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. [eiser] verzoekt de kantonrechter zich bevoegd te verklaren in deze zaak en de zaak verder in Tilburg te laten behandelen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Beoordeeld moet worden of de kantonrechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Daarvoor moet eerst worden vastgesteld welke soort overeenkomst partijen met elkaar zijn aangegaan. Als sprake is van een gemengde overeenkomst die ook kan worden aangemerkt als consumentenkoop, dan is de kantonrechter bevoegd. [1] Als alleen sprake is van een aannemingsovereenkomst dan is de kantonrechter, gelet op de hoogte van de vordering, niet bevoegd. [2]
3.2.
Er is sprake van een consumentenkoop als het gaat om de koopovereenkomst van een roerende zaak tussen een beroeps- of bedrijfsmatig handelend verkoper en een consument-koper. [3] De omschrijving van een aannemingsovereenkomst is het tot stand brengen en opleveren van een werk van stoffelijke aard tegen betaling. [4] Soms kan een overeenkomst die voldoet aan de omschrijving van de aannemingsovereenkomst óók worden aangemerkt als een consumentenkoop. Dit is het geval als er roerende zaken door de aannemer worden verkocht en geleverd, de aannemer handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en de opdrachtgever consument is. Van een zogenaamde gemengde overeenkomst is alleen sprake als de te leveren roerende zaken nog in stand moeten worden gebracht. [5] Het gaat dan om de vraag of de voor de consument individueel of op maat gemaakte zaken centraal staan in de overeenkomst, zoals bijvoorbeeld een vooraf op maat gemaakte deur of maatpak.
3.3.
In dit geval hebben partijen een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] een interne verbouwing heeft gedaan en een praktijkruimte heeft gerealiseerd in de woning van [gedaagden] . Deze overeenkomst voldoet aan de omschrijving van een aannemingsovereenkomst, namelijk het tot stand brengen en opleveren van een werk van stoffelijke aard tegen betaling. [6] [eiser] heeft voor het uitvoeren van het werk ook materialen gebruikt en geleverd zoals bijvoorbeeld kozijnen, deuren en dakvensters, maar dit betekent nog niet dat er sprake is van een gemengde overeenkomst. [eiser] heeft niet nader onderbouwd wat precies maakt dat sprake is van een gemengde overeenkomst. [eiser] heeft nog verwezen naar jurisprudentie, maar in die zaak ging het om een nog tot stand te brengen roerende zaak die moest worden geleverd (op maat gemaakte kozijnen). [7] [gedaagden] heeft aangegeven dat het hier gaat om standaarddeuren en ook het dakvenster is niet op maat gemaakt, maar is een kant-en-klaar product en dit heeft [eiser] niet meer weersproken. De kantonrechter er dan ook vanuit dat de genoemde geleverde zaken uit voorraad leverbare standaardmaterialen zijn die niet voor [gedaagden] individueel of op maat gemaakt zijn. Deze zaken staan niet centraal in de overeenkomst en zijn slechts bijkomstig aan de dienstverlening, namelijk de interne verbouwing. De kantonrechter is hiermee van oordeel dat geen sprake is van een gemengde overeenkomst die ook kan worden aangemerkt als consumentenkoop.
3.4.
Er is sprake van een aannemingsovereenkomst. Dit is geen aardzaak zoals bedoeld in artikel 93 sub c Rv en daarnaast overstijgt de hoogte van de vordering het in dat artikel genoemde bedrag van € 25.000,00, zodat er geen relatieve bevoegdheid bestaat voor de rechtbank, kamer voor kantonzaken, locatie Breda. Dit betekent dat de zaak op grond van artikel 71 lid 1 Rv, in de stand waarin deze zich bevindt, moet worden verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank.

4.De beslissing

In het incident en in de hoofdzaak
De kantonrechter
4.1.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, zittingsplaats Breda,
4.2.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rol, niet zijnde de civiele rol voor kantonzaken, van
woensdag 19 februari 2025om 10:00 uur,
4.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure moeten worden vertegenwoordigd door een advocaat,
4.4.
wijst [eiser] er op dat na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd van € 1.586,00 (€ 2.995,00 - € 1.409,00) en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [eiser] van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangt,
4.5.
wijst [gedaagden] er op dat na verwijzing een griffierecht is verschuldigd van € 1.374,00 en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [gedaagden] een nota met betaalinstructies ontvangt van het LDCR,
4.6.
wijst [gedaagden] er op dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, dan wel
- een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging),
4.7.
wijst [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erop dat van hen slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven, indien zij bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2025.

Voetnoten

1.art. 93 sub c Rv.
2.art. 93 sub a Rv.
3.art. 7:5 BW.
4.art. 7:750 BW.
5.art. 7:5 lid 4 BW.
6.Art. 7:750 BW.