Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[kerkgenootschap 1]en
[kerkgenootschap 2], uit [plaats] , verzoeksters,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 27 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door twee kerkgenootschappen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. Broeders, die als bestuursrechter optrad in een hoofdzaak waarin de kerkgenootschappen betrokken waren. De verzoeksters voerden aan dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door bepaalde procesbeslissingen te nemen, zoals het toelaten van te laat ingediende stukken en het niet toestaan van een pleitnota. Daarnaast stelden zij dat de rechter niet deskundig was en geringschattende opmerkingen had gemaakt.
De rechter, mr. Broeders, heeft in zijn verweerschrift en tijdens de zitting van de wrakingskamer aangegeven dat de door verzoeksters aangevoerde gronden geen basis vormen voor een wrakingsverzoek. Hij stelde dat procesbeslissingen zoals het toelaten van stukken in beginsel geen grond voor wraking opleveren en dat hij voldoende gelegenheid had geboden aan de gemachtigde van verzoeksters om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid en dat de rechter zich correct had gedragen tijdens de zittingen.
De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking moest worden afgewezen en dat de behandeling van de hoofdzaak kon worden voortgezet. De beslissing werd openbaar gemaakt en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.