ECLI:NL:RBZWB:2025:5772

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
27 augustus 2025
Zaaknummer
02-378352-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijden onder invloed van alcohol

Op 16 november 2024 vond er een verkeersongeval plaats op de Schriekenweg in de gemeente Zundert, waarbij de verdachte, een 28-jarige man, met een snelheid van 140 km/uur reed, terwijl de maximumsnelheid 60 km/uur was. De verdachte was onder invloed van alcohol en had eerder die avond enkele biertjes gedronken. Door zijn roekeloze rijgedrag verloor hij de controle over het voertuig, wat resulteerde in een aanrijding met drie bomen. Bij het ongeval kwam een mede-inzittende, [slachtoffer 1], om het leven en een andere inzittende, [slachtoffer 2], liep een gebroken borstbeen op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, waarbij roekeloosheid werd vastgesteld. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 42 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor materiële schade en affectieschade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-378352-24
vonnis van de meervoudige kamer van 29 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte schuld heeft gehad aan en verkeersongeval door met veel te hoge snelheid te rijden en dit terwijl hij onder invloed van alcohol was. Door dit verkeersongeval is [slachtoffer 1] overleden en liep zijn broer [slachtoffer 2] een borstbeenbreuk op.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en onder 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft over de feiten geen verweer gevoerd en geconcludeerd dat er bij verdachte schuld is aan het ongeval waardoor [slachtoffer 1] het leven heeft verloren en
[slachtoffer 2] letsel op liep. Wel heeft de verdediging aangevoerd dat het voor het aannemen van roekeloosheid moet gaan om ernstig verkeersgevaarlijk rijgedrag, in dit geval te hard rijden. Op grond van de jurisprudentie is de verdediging van mening dat het dan moet gaan om een langdurige situatie waarin men door blijft gaan met het rijden met een veel te hoge snelheid. In het onderhavige geval is dat maar over een vrij korte afstand geweest en die situatie zou ongeveer maar een minuut hebben geduurd. Daarom kan de rechtbank niet tot ernstig verkeersgevaarlijk rijgedrag komen en dus ook niet tot de schuldvariant “roekeloos”. Daarnaast levert de door [slachtoffer 2] opgelopen borstbeenbreuk geen zwaar lichamelijk letsel op en ook geen tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van werkzaamheden. Het enkel hebben van pijn is daarvoor onvoldoende.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten
Voor de vaststelling van de mate van schuld zal de rechtbank eerst vaststellen wat er feitelijk op 16 november 2024 heeft plaatsgevonden. Verdachte had die avond een aantal biertjes gedronken op de inschrijvingsavond voor de [evenement] . Aan het eind van de avond vroegen [naam 1] en [naam 2] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] of zij met verdachte mochten meerijden naar huis. Verdachte vond het goed om hen thuis af te zetten. [naam 1] vond het een mooie auto en reed het eerste stuk naar de woning aan de [adres] in [woonplaats] , waar [naam 1] en [naam 2] woonden. Nadat zij waren afgezet, is verdachte achter het stuur gaan zitten om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] thuis af te zetten. Meteen vanaf de woning aan de [adres] in [woonplaats] is verdachte met hoge snelheid weggereden. Op de Schriekenweg ter hoogte van de woning met [nummer] , heeft verdachte de macht over het stuur verloren, is uit de bocht gevlogen en heeft aan de linkerzijde van de weg drie bomen geraakt. Verdachte reed op dat moment tenminste 140 km/uur, terwijl op de Schriekenweg de maximum snelheid 60 km/uur bedroeg. Verdachte heeft verklaard dat hij de Schriekenweg kende, dat hij ook wist dat er in die weg meerdere bochten zaten en dat hij daar niet harder dan 60 km/uur mocht rijden. Bij dit alles komt nog dat verdachte door de gedronken biertjes onder invloed van alcohol was. Deze gedragingen in samenhang bezien en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, maken dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval, in de zin van artikel 6 WVW. De vraag is vervolgens: welke mate van schuld?
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In dit artikel is strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels ernstig worden geschonden, als daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Artikel 5a WVW
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen die hebben geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels geschonden
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte met een veel te hoge snelheid heeft gereden en daarmee de wettelijk toegestane maximumsnelheid ruim heeft overschreden. Dit is een gedraging die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk onder “g” is benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Vast staat dan ook dat verdachte de verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden. Daarnaast wordt gelet op artikel 5a, tweede lid, WVW bij de toepassing van het eerste lid mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte onder invloed van alcohol was.
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
Verdachte heeft met een snelheid van 140 km/uur gereden op een weg waar 60 km/uur was toegestaan en dit terwijl verdachte de auto heeft bestuurd na gebruik van twee keer de toegestane hoeveelheid alcohol. Verdachte heeft verklaard dat hij vaker over de Schriekenweg reed en dat hij die weg ook kent. Ook wist verdachte dat op die weg de maximumsnelheid van 80 km/uur was verlaagd naar 60 km/uur en dat in die weg meerdere bochten zitten. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan, verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. De stelling van de verdediging dat van roekeloosheid alleen sprake kan zijn als het gaat om een langdurige situatie waarin men door blijft gaan met het rijden met een veel te hoge snelheid verwerpt de rechtbank. Verdachte heeft na het afzetten van [naam 1] en [naam 2] onmiddellijk vol gas gegeven en tot aan de plaats van het ongeval, over een afstand van 1,7 kilometer, gedurende meer dan een minuut over een weg met meerdere bochten buitensporig hard gereden. Dit maakt dat de rechtbank tot het oordeel komt dat er sprake is geweest van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag.
c. Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Allereerst heeft verdachte de keuze gemaakt om in de auto te stappen, terwijl hij wist dat hij onder invloed van alcohol was en nota been eerder een cursus Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer van het CBR had gevolgd. Daarnaast heeft verdachte op zitting bevestigd dat hij meteen heel hard is gaan rijden en dat dus bewust heeft gedaan. Gelet op de aard en ernst van deze verkeersovertredingen is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ook het dubbel opzet aanwezig was om zowel de verkeersregels te schenden als om dit in ernstige mate te doen.
d. Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat op de weg door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag. Dat die situatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat verdachte een eenzijdig verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] gewond is geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen dat helaas ook werkelijkheid is geworden.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande kan het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a, eerste lid WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid gegeven.
Letsel [slachtoffer 2]
Uit de medische informatie van [slachtoffer 2] blijkt dat [slachtoffer 2] door het ongeval een gebroken borstbeen heeft opgelopen. Met de officier van justitie en verdediging is de rechtbank van oordeel dat een gebroken borstbeen niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. In aanvulling op zijn medische informatie heeft [slachtoffer 2] bij de politie op 9 januari 2025 verklaard dat hij op dat moment nog niet aan het werk was omdat dat nog niet ging. Op grond van die verklaring in combinatie met de medische informatie is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [slachtoffer 2] door het ongeluk lichamelijk letsel werd toegebracht, waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 16 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Zundert, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Schriekenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos na het gebruik van alcoholhoudende drank te rijden en met een meer dan 50 kilometer per uur hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur te rijden en onvoldoende zijn snelheid te minderen bij het naderen van een of meerdere bocht(en), waardoor [slachtoffer 1] werd gedood en waardoor [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 16 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Zundert, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,18 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van eendaadse samenloop en dat het ongeval ook voor verdachte forse lichamelijk en fysiek letsel met zich mee heeft gebracht. De verdediging heeft gekeken naar vergelijkbare zaken en op grond daarvan verzocht een gevangenisstraf op te leggen die voor verdachte nog te overzien is, met een fors voorwaardelijk deel en dit eventueel nog aangevuld met de maximale taakstraf. Voor het opleggen aan verdachte van een ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 16 november 2024 heeft het volstrekt onverantwoorde rijgedrag van de toen 28-jarige verdachte geleid tot het verlies van de toen 22-jarige [slachtoffer 1] en een immens verdriet bij zijn nabestaanden. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting werden door de vader, de moeder en namens [slachtoffer 2] , de broer van [slachtoffer 1] , aangrijpende schriftelijke slachtofferverklaringen voorgelezen. Uit die verklaringen blijkt hoe intens het verdriet is bij de nabestaanden van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] woonde nog maar enkele dagen samen met zijn vriendin in het zojuist door hen aangekochte huis naast zijn ouderlijke woning en hij had nog zoveel plannen en dromen voor de toekomst. Maar wat het meest opvallend was in die drie slachtofferverklaringen was de terugkerende vraag “waarom, [verdachte] ?”. Waarom moest verdachte achter het stuur kruipen terwijl hij gedronken had; waarom moest verdachte op die gevaarlijke weg zo absurd hard rijden; waarom heeft verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet veilig thuis afgezet?
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting op deze vragen van de nabestaanden van [slachtoffer 1] geen antwoord kunnen geven. Verdachte beseft wel heel goed dat het overlijden van [slachtoffer 1] , het letsel van [slachtoffer 2] en ook het ernstige letsel dat hij zelf opliep, de gevolgen zijn van enkel en alleen zijn handelen. Hij was degene die op 16 november 2024 onder invloed van alcohol achter het stuur is gaan zitten en hij was het die, door veel en veel te hard te rijden op een gevaarlijke weg met bochten, schuld heeft aan het overlijden van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft daarmee het leven van de nabestaanden en ook zijn eigen leven tot een nachtmerrie gemaakt. De rechtbank begrijpt uit het over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport dat verdachte depressieve gevoelens heeft en dat hij zich grote zorgen maakt over de mogelijk verstrekkende justitiële gevolgen die deze strafzaak voor hem zal hebben. En die justitiële gevolgen moeten er ook komen. Daarbij is het aan de
rechtbank om op grond van alle omstandigheden te bepalen welke straf recht doet aan de ernst van deze feiten, waarbij de rechtbank ook rekening houdt met de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft kunnen constateren verdachte op de zitting de volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor het ongeval. Daarbij komt verdachte authentiek en zeer schuldbewust over. De raadsman heeft er ook meerdere keren op gewezen dat verdachte het niet nodig vond dat de voor hem strafverzachtende omstandigheden naar voren werden gebracht of dat er iets werd gezegd over het ernstige letsel dat verdachte zelf bij het ongeluk had opgelopen. Verdachte vindt dat van ondergeschikt belang en hij beseft ook dat dit in het niet valt bij wat hij [slachtoffer 1] heeft aangedaan en het leed voor de nabestaanden. Ook is de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat niet gezegd kan worden dat verdachte niet zijn best heeft gedaan om aan de nabestaanden zijn medeleven te betuigen of om met hen in gesprek te gaan indien daar behoefte aan zou zijn. Met verdachte vindt de rechtbank het spijtig dat dit bij de nabestaanden onvoldoende of onjuist is overgekomen. Met deze omstandigheden zal de rechtbank bij de strafbepaling in het voordeel van verdachte rekening houden.
Aan de andere kant moet de rechtbank kijken naar wat er op 16 november 2024 is gebeurd en dan stelt de rechtbank vast dat verdachte roekeloos heeft gereden, de meeste ernstigste vorm van schuld die we in de Wegenverkeerswet kennen. Voorts bestuurde verdacht zijn auto terwijl hij tweemaal de toegestane hoeveelheid alcohol op had. En dan zijn er de desastreuze gevolgen van het ongeluk. Het overlijden van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] . Voor het bepalen van de strafsoort en de strafmaat neemt de rechtbank als uitgangspunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit volgt dat bij het veroorzaken van een dodelijk ongeval, waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld en het gebruik van alcohol, zoals bij verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar het oriëntatiepunt is en daarnaast nog een ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 jaar. In het geval van verdachte moet de rechtbank nog mee laten wegen dat er sprake is van een zwaardere vorm van schuld, namelijk roekeloosheid, en van herhaling van het rijden onder invloed. Uit het strafblad van verdachte blijkt namelijk dat verdachte eerder is veroordeeld voor het rijden onder invloed en het veroorzaken van gevaar op de weg. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij destijds ook de verkeerscursus heeft gevolgd, maar helaas heeft dit hem er niet van weerhouden om opnieuw met alcohol op achter het stuur te kruipen.
Met het oog op de vergelding en de zogeheten algemene preventie, het voorkomen dat anderen een soortgelijk strafbaar feit begaan, kan de rechtbank niet anders dan aan verdachte de gevorderde gevangenisstraf van 42 maanden opleggen. Gelet op de persoon van verdachte zal de rechtbank daarvan 6 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar als stok achter de deur voor de toekomst. Om te benadrukken dat dit soort rijgedrag op de Nederlandse wegen niet getolereerd wordt, zal de rechtbank aan verdachte ook een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

Feit 1
De benadeelde partij
[benadeelde 1]vordert een schadevergoeding van € 6.554,86 voor feit 1 primair, bestaande uit € 500,= voor schade aan de tuin, € 179,99 voor kinderfiets 1, € 239,99 voor kinderfiets 2, € 134,50 voor gebruikte brandblussers en € 5.500,38 voor inkomstenderving.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte schuld heeft aan een verkeersongeluk. Door dit ongeluk heeft de benadeelde partij schade gelden en dit betekent dat verdachte verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van in totaal
€ 334,50 aan materiële schade.
Voor de gevorderde schade aan de tuin mist de rechtbank een deugdelijke onderbouwing. De rechtbank zal de schade daarom schatten op een bedrag van € 100,= en het overige deel van de vordering afwijzen.
Voor de gevorderde schade aan de kinderfietsen stelt de rechtbank uit de ter onderbouwing ingebrachte foto’s vast dat deze kinderfietsen zeker niet nieuw waren. Daarom zal de rechtbank niet over gaan tot een volledige vergoeding van twee nieuwe kinderfietsen.
De rechtbank zal de schade daarom schatten op een bedrag van € 100,=, zijnde € 50,= per kinderfiets, en de gevorderde schade voor het overige afwijzen.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding voor gebruikt brandblusmateriaal acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 134,50.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding vanwege inkomstenderving is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Daarvoor is nader onderzoek vereist waardoor de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij
[benadeelde 2]vordert vergoeding van affectieschade van € 20.000,= voor feit 1 primair.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verzekeringsmaatschappij van verdachte al contact heeft gehad met de benadeelde en dat er ook al zaken zouden zijn toegezegd, namelijk vergoeding van affectieschade ter hoogte van 75% van € 20.000,=, en indien het gaat om een misdrijf de volledige € 20.000,=. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt ter zitting een emailbericht overgelegd van ASR Schadeverzekering NV d.d. 14 augustus 2025. Op grond hiervan heeft de verdediging de ontvankelijkheid van de benadeelde partij aan de orde gesteld.
Betreffende deze ontvankelijkheid van de benadeelde partij stelt de rechtbank aan de hand van de door de verdediging overgelegde email vast dat bij de verzekeraar ASR enkel de bereidheid aanwezig is om de affectieschade van de benadeelde partij te vergoeden. Deze toezegging is naar het oordeel van de rechtbank van een geheel andere orde dan hetgeen blijkt uit het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2010:BK9031). In dat geval werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard omdat de benadeelde partij zich tot de civiele rechter had gewend en deze bij
vonnis voor recht had verklaard dat de gedaagde (de verdachte) aansprakelijk is voor de schade van de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit. Nu in het onderhavige geval enkel sprake is van een bereidheid om de schade te vergoeden is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering in deze strafprocedure. De rechtbank maakt daarbij wel de opmerking dat het niet de bedoeling is dat twee keer de affectieschade aan de benadeelde partij wordt vergoed en daarmee ook twee keer voor rekening van verdachte zou komen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte schuld heeft aan het tenlastegelegde ongeval waardoor [slachtoffer 1] is overleden. Voor de hoogte van de affectieschade is het van belang om vast te stellen of de benadeelde partij op het moment van het ongeval kan worden aangemerkt als levensgezel van de overleden [slachtoffer 1] en of er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Uit het dossier is gebleken dat de benadeelde partij en [slachtoffer 1] een relatie hadden en dat zij 6 dagen voor het ongeval zijn gaan samenwonen in het door hen gekochte huis, en dat zij ook een samenlevingsovereenkomst hadden. De rechtbank is op grond van de geldende jurisprudentie op dit punt van oordeel dat ook wordt voldaan aan de eis voor een duurzame gemeenschappelijke huishouding als de intentie er was om zo’n duurzame gemeenschappelijke huishouding te voeren. De door de benadeelde gevorderde affectieschade tot een bedrag van € 20.000,= is naar het oordeel van de rechtbank dan ook toewijsbaar. Deze affectieschade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal ten aanzien van beide vorderingen van de benadeelde partijen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet
en
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet;
Feit 2:
Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 (1,18 milligram),
terwijl bij de feiten 1 primair en 2 sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het wetboek van strafrecht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]van € 334,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor gederfde inkomsten en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
-wijst de vordering voor het overige af;;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1]€ 334,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 6 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]van € 20.000,= aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2]€ 20.000,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 augustus 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1. primair
hij op of omstreeks 16 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Zundert, in elk geval
in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig,
daarmede rijdende over de weg, de Schriekenweg, zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
na het gebruik van alcoholhoudende drank te rijden, en/of
met een meer dan 50 kilometer per uur hogere snelheid dan de aldaar voor
personenauto’s toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur te rijden, in
elk geval te rijden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was
en/of
onvoldoende zijn snelheid te minderen bij het naderen van een of meerdere
(scherpe) bocht(en), althans, niet de snelheid van dat door hem, verdachte,
bestuurde motorrijtuig zodanig te regelen dat hij in staat was zijn motorrijtuig
onder controle te houden en/of tot stilstand te brengen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en/of
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te
weten een gebroken borstbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste,
tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het
feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde,
zevende of negende lid van genoemde wet
( art 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994, art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
Subsidiair:
hij op of omstreeks 16 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Zundert als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de
Schriekenweg,
na het gebruik van alcoholhoudende drank heeft gereden, en/of
met een meer dan 50 kilometer per uur hogere snelheid dan de aldaar voor
personenauto’s toegestane maximum snelheid van 60 kilometer per uur heeft
gereden, in elk geval heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse
verantwoord was en/of
onvoldoende zijn snelheid heeft geminderd bij het naderen van een of meerdere
(scherpe) bocht(en), althans, niet de snelheid van dat door hem, verdachte,
bestuurde motorrijtuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig
onder controle te houden en/of tot stilstand te brengen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 16 november 2024 te [woonplaats] , gemeente Zundert, als
bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij
een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de
Wegenverkeerswet 1994, 1,18 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram,
alcohol per milliliter bloed bleek te zijn
( art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )