ECLI:NL:RBZWB:2025:568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/4059
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen herzieningsverzoek in belastingzaak met betrekking tot aansprakelijkstelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 5 februari 2025, wordt het verzet van belanghebbende B.V. tegen een eerdere uitspraak van 20 september 2024 behandeld. De rechtbank had in die uitspraak het verzoek om herziening van een eerdere beslissing van 1 juni 2023 afgewezen. De zaak betreft een belastingkwestie waarbij belanghebbende, vertegenwoordigd door de laatste bestuurder en een gemachtigde, aanvoert dat er nieuwe feiten zijn die een herziening rechtvaardigen. Deze nieuwe feiten zijn gebaseerd op een rapport van 22 april 2024, dat voortkwam uit een invorderingsonderzoek door de belastingdienst. De rechtbank oordeelt dat het verzet ongegrond is, omdat het rapport niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de relevante feiten en omstandigheden die in het rapport worden genoemd, niet nieuw zijn en dat de conclusie van het rapport niet leidt tot een andere beoordeling van het procesbelang. De rechtbank bevestigt dat de eerdere uitspraak in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in cassatie te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4059

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2025 op het verzet van

[belanghebbende] B.V., uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 september 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 20 september 2024 waarin de rechtbank het verzoek om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 1 juni 2023 heeft afgewezen.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, de laatste bestuurder [naam] bijgestaan door de gemachtigde. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Een afschrift hiervan zal gelijktijdig met de uitspraak verzonden worden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 20 september 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De uitspraak van 1 juni 2023
4. Het beroep van belanghebbende is bij uitspraak van 1 juni 2023 wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing is genomen omdat de vennootschap is ontbonden wegens een gebrek aan baten en niet aannemelijk is geworden dat een vermindering of vernietiging van de naheffingsaanslag voor belanghebbende dan wel [naam] tot een gunstiger resultaat kan leiden.
Herzieningsverzoek
5. Belanghebbende heeft op 13 mei 2024 een herzieningsverzoek ingediend. De reden voor het herzieningsverzoek is een rapport van 22 april 2024 dat is opgesteld naar aanleiding van een door de ontvanger ingesteld invorderingsonderzoek in verband met een onbetaalde belastingschuld en een vermoeden van kennelijk onbehoorlijk bestuur (het rapport). Belanghebbende stelt dat hiermee een nieuw feit aan het licht is gebracht en dat de uitspraak herzien moet worden.
De uitspraak van 20 september 2024
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek niet voldoet aan de gestelde voorwaarde onder artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het verzoek afgewezen. Dit omdat het rapport de aanleiding is voor het herzieningsverzoek en dat feit niet voor de uitspraak heeft plaatsgevonden.
Beoordeling van het verzet
7. Bij brief van 16 oktober 2024 heeft belanghebbende verzet ingesteld. Belanghebbende is van mening dat wel aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb wordt voldaan en wel om de volgende redenen:
hoewel het onderzoeksrapport van de belastingdienst pas na de uitspraak aan het licht is gekomen, zijn de conclusies daarin gebaseerd op gebeurtenissen en handelingen van voor de uitspraak;
het rapport werd pas bekend na de oorspronkelijke uitspraak. Het rapport en de (mogelijke) aansprakelijkstelling is dus een nieuw feit dat (redelijkerwijs) niet bekend kon zijn;
als het rapport wel bekend was geweest had dit tot een andere uitspraak kunnen leiden. De mogelijke aansprakelijkstelling van de heer [naam] geeft hem namelijk direct financieel belang en dat had de beoordeling van het procesbelang kunnen beïnvloeden.
8. De rechtbank ziet in dat wat belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan in de buiten-zitting uitspraak. Het rapport waar belanghebbende zich op beroept is van na de datum van de uitspraak van 1 juni 2023. Daarmee voldoet het verzoek niet aan de eisen van artikel 8:119 van de Awb. De omstandigheid dat in het rapport genoemde feiten en omstandigheden wel van voor de uitspraak zijn, miskent dat de relevante feitelijke wijziging de conclusie van het rapport is. In het rapport wordt namelijk voor het eerst geconcludeerd tot de mogelijkheid van het aansprakelijk stellen van de heer [naam]. Die omstandigheid is dan ook de aanleiding geweest om het herzieningsverzoek te doen. Dit valt echter niet binnen de voorwaarden die gelden om artikel 8:119 van de Awb toe te kunnen passen. Deze verzetsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

9. De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 20 september 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 5 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).