ECLI:NL:RBZWB:2025:567
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in belastingzaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 5 februari 2025, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 16 september 2024 behandeld. In die eerdere uitspraak had de rechtbank het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij het verschuldigde griffierecht van € 187,- niet binnen de gestelde termijn had betaald. De rechtbank heeft het verzet op 22 januari 2025 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een raadsman.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing terecht was. De belanghebbende heeft in zijn verzetsgronden en ter zitting toegelicht dat hij redelijkerwijs niet in verzuim was met betrekking tot de betaling van het griffierecht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende en de maatregelen die hij had getroffen voor zijn postbehandeling. Op basis van de geloofwaardige verklaringen van de belanghebbende en zijn raadsman, concludeert de rechtbank dat er sprake is van slechts geringe verwijtbaarheid aan de zijde van de belanghebbende.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet gegrond is. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van 16 september 2024 vervalt en het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt hervat. De belanghebbende krijgt opnieuw de gelegenheid om het griffierecht te voldoen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.