Op 18 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/1966 en 24/7422, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking van 2023 ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat het beroep in deze zaak gegrond was, terwijl de beroepen voor het belastingjaar 2024 ongegrond werden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WOZ-waarden van de woning voor de jaren 2023 en 2024 niet te hoog zijn vastgesteld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarden vastgesteld op respectievelijk € 337.000 en € 392.000, maar de rechtbank concludeerde dat de waarden op basis van vergelijkingsmethoden juist waren. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar voor het belastingjaar 2023, maar de rechtbank oordeelde dat de tijdigheid van het bezwaarschrift niet langer in geschil was. De rechtbank heeft het verdagingsverzoek van belanghebbende afgewezen, omdat hij niet tijdig had gereageerd op het verzoek om onderbouwing. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht te vergoeden aan belanghebbende in de zaak met nummer 24/1966, maar voor de zaak met nummer 24/7422 werd het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep.