5.2.De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, te weten de psychische klachten en klachten aan de linkerenkel. Zij hebben het dossier bestudeerd, waaronder de eerdere beoordeling in 2019 en bij hun onderzoek de beschikking gehad over informatie van de behandelend sector, onder meer de informatie van [behandelaar] van 18 oktober 2022 en van 7 februari 2023 en de bevindingen van de bedrijfsarts. Eiser is in de primaire fase tweemaal door een verzekeringsarts en een psycholoog gezien en onderzocht.
De rechtbank stelt vast dat de artsen bij eiser bij de einde wachttijd beoordeling d.d. 17 oktober 2019 beperkingen hebben aangenomen in persoonlijk en sociaal functioneren op basis van psychische klachten (een depressieve episode). Verder is eiser ter preventie enigszins beperkt voor werktijden, eiser kan gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week werken. Eiser mag in verband met slaapproblemen niet ’s avonds en ’s nachts werken. Gelet op de restklachten van een enkelfractuur is er daarnaast een beperking op langdurig lopen aangenomen.
De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b volgen in zijn conclusie dat in de aanwezige informatie geen medische argumenten naar voren komen om eiser per 1 maart 2022 dan wel per 7 november 2022 zwaarder te beperken dan bij de eerdere beoordeling in 2019 is gedaan.
De rechtbank overweegt dat eiser in beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de al langer bestaande psychische klachten zijn toegenomen en dat hij als gevolg van die klachten ook verergerde vermoeidheidsklachten en (door)slaapklachten ondervindt.
De schriftelijke stukken van [behandelaar] waren bekend bij de arts b&b in de bezwaarprocedure en zijn bij de beoordeling betrokken. De arts b&b heeft daarover gerapporteerd dat er ten opzichte van de eerdere beoordeling geen sprake is van een wijziging in de diagnostiek en dat de samenvatting van [behandelaar] conform die in 2019 is en dat het gaat om klachten die al jarenlang bestaan. In geval van een depressieve stoornis kunnen zich fluctuaties voordoen waarvoor de behandeling tijdelijk geïntensiveerd moet worden. Mogelijk kunnen er dan tijdelijk toegenomen beperkingen ervaren worden, maar gelet op de feitelijk ongewijzigde diagnostiek hoeft dit niet te leiden tot blijvende toegenomen beperkingen. De rechtbank is van oordeel dat de arts b&b daarmee afdoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om eiser meer te beperken.
Eiser heeft op de zitting gewezen op de standaard duurbelasting en stelt dat geen sprake meer is van een fluctuatie, maar dat de toename van klachten al meer dan drie maanden duurt. Daarop heeft het UWV aangegeven dat er voldoende rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten en dat de door eiser ervaren vermoeidheidsklachten die voortvloeien uit psychische klachten niet worden ondersteund door objectieve medische informatie.
De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat het dagverhaal van eiser onvoldoende aanleiding geeft voor een ander oordeel. Daar komt bij dat bij beide onderzoeken door de primaire verzekeringsarts geen (ernstige) vermoeidheid of uitgeputheid is geconstateerd. Evenmin werden er bijzonderheden vastgesteld met betrekking tot aandacht, concentratie en geheugen.
Naar aanleiding van de in beroep door gemachtigde overgelegde rapportage van de bedrijfsarts, waarin is opgenomen dat sprake is van PTSS, heeft de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 19 maart 2024 nogmaals uiteengezet dat er per 1 maart 2022 geen evidente wijziging is in aard en ernst van het psychiatrisch toestandsbeeld ten opzichte van de beoordeling einde wachttijd. Daarbij is er ook op gewezen dat eiser bij einde wachttijd meer medicatie gebruikte dan per 1 maart 2022 en dat PTSS niet is onderbouwd met nadere medische gegevens.
In de rapportage van 21 december 2023 is de arts b&b expliciet nader ingegaan op de geclaimde urenbeperking. De arts b&b heeft gerapporteerd dat de therapiesessies van 3 keer 1 uur per week geen urenbeperking impliceren en dat de huiswerkopdrachten buiten werktijd kunnen worden gemaakt. Dat eiser moe is na een therapiesessie, is mogelijk maar na een uur kan dit volgens de arts b&b verwerkt zijn. Een recuperatie van een dagdeel is volgens de verzekeringsarts b&b niet nodig. In de (geringe) reistijd ziet de arts b&b evenmin aanleiding voor een urenbeperking, behalve die al in de FML van 17 oktober 2019 is opgenomen. De rechtbank kan dit volgen. Eiser heeft ook onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een grotere recuperatiebehoefte.
Het advies van de bedrijfsarts dat eiser in april 2023 slechts 1 uur per week belastbaar was kan niet gelden als onderbouwing van eisers standpunt dat een verdere urenbeperking noodzakelijk is. De rechtbank overweegt daarover dat de bedrijfsarts heeft geadviseerd over eisers re-integratie (en dus in een ander kader) na uitval in zijn werk als verkoper bij [winkel] . De beoordeling van de belastbaarheid in het kader van de WIA door een verzekeringsarts is een op zichzelf staande beoordeling die, anders dan de beoordeling door de bedrijfsarts niet een hulpmiddel is voor feitelijke re-integratie. De (verzekerings)artsen beoordelen in deze zaak of de beperkingen van eiser zijn toegenomen ten opzichte van de eerder opgestelde FML. Het is de deskundigheid van de verzekeringsarts om de beperkingen in kaart te brengen.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn enkelklachten zijn toegenomen en dat hiervoor aanvullende beperkingen moeten worden aangenomen. Eiser heeft echter geen stukken overgelegd waaruit een toename van deze klachten blijkt. Ook voor de gestelde rugklachten zijn geen stukken overgelegd.
Niet gebleken is dat de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden dan opgenomen in de FML van 17 oktober 2019, slaagt niet. Alle beschikbare medische informatie is bij de beoordeling betrokken.
Eiser heeft de rechtbank verzocht een deskundige in te schakelen. De rechtbank ziet daarvoor echter geen aanleiding. Zoals hiervoor overwogen is het medisch onderzoek door de (verzekerings)artsen voldoende zorgvuldig geweest en is er geen aanleiding om aan te nemen dat zij aspecten van de gezondheidssituatie van eiser hebben gemist. De rechtbank ziet geen reden tot twijfel aan de bevindingen van de (verzekerings)artsen, welke bevindingen zijn gebaseerd op volledig en zorgvuldig onderzoek waarbij alle medische informatie is betrokken. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om inschakeling van een deskundige daarom af.
Omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen, wordt niet toegekomen aan een arbeidsdeskundig onderzoek.
Het UWV stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
6.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn.
Eiser heeft, gelet op de duur van de procedure, verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd.Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan een andere termijn dan twee jaar geldt. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank stelt vast dat het UWV eiser al een schadevergoeding wegens te lange behandelingsduur in bezwaar heeft toegekend. Ter zitting heeft eiser zijn verzoek toegelicht en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in beroep, mocht de uitspraak van de rechtbank vertraging opleveren. De rechtbank wijst het verzoek af omdat zij het beroep binnen de voorgeschreven termijn van anderhalf jaar heeft afgerond. Er is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank.