ECLI:NL:RBZWB:2025:5259

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
24/6475
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 augustus 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst behandeld. Eiseres, geboren in 1956 in Paramaribo, Suriname, diende op 5 juli 2024 een aanvraag in, maar deze werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de voorwaarde van minimaal 18 jaar bij vestiging in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de minister de leeftijdsgrens van 18 jaar in het Tijdelijk besluit inzichtelijk en voldoende onderbouwd heeft vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen strijd is met het evenredigheidsbeginsel of het gelijkheidsbeginsel, en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de minister de afwijzing van de aanvraag terecht heeft gehandhaafd, maar gelast wel dat de minister het betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak benadrukt de politieke en bestuurlijke overwegingen die ten grondslag liggen aan het Tijdelijk besluit en de noodzaak van een duidelijke leeftijdsgrens.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6475 BESLU

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om toekenning van een eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst (Tijdelijk besluit). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag terecht ongegrond heeft verklaard. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 25 november 1975 is Suriname onafhankelijk geworden van het Koninkrijk der Nederlanden. De minister kent met het Tijdelijk besluit als gebaar van erkenning een eenmalig bedrag toe aan ouderen van Surinaamse herkomst, dat ziet op de unieke samenloop van omstandigheden van deze groep. Deze samenloop van omstandigheden is gevormd door de verwachtingen die zijn ontstaan rondom het onafhankelijkheidsproces van Suriname, in verband met de komst van deze groep naar Nederland met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst, het onrecht dat deze groep ervaart, omdat zij veronderstelden door de komst naar Nederland ook recht op een volledige ouderdomsuitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) te krijgen, terwijl soms over een lange periode geen recht op grond van de AOW is opgebouwd, en de politiek-bestuurlijke wens om de pijn van deze groep vanwege deze samenloop van omstandigheden te erkennen. [1]
2.1.
Eiseres is op [datum] 1956 geboren in Paramaribo, Suriname. Op 14 augustus 1973 is zij in Nederland komen wonen. Eiseres was toen bijna 17 jaar oud.
2.2.
Eiseres heeft op 5 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van het Tijdelijk besluit. Met het primaire besluit van 1 augustus 2024 heeft de minister de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden. Zij was namelijk jonger dan 18 jaar toen zij in Nederland kwam wonen.
2.3.
Met het bestreden besluit van 14 augustus 2024 heeft de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), die uitvoerder is van de regeling, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
Met het bestreden besluit van 16 april 2025 heeft de minister het besluit van 14 augustus 2024 vervangen, onder vermelding dat het eerste bestreden besluit onjuist was ondertekend.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld door haar echtgenoot, en mr. G.E. Eind namens de minister.

Toetsingskader

3. Een persoon heeft recht op een eenmalig bedrag, indien deze:
uiterlijk op 25 november 1975 in Nederland is gaan wonen, met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst;
voorafgaand aan het tijdstip waarop deze persoon in Nederland ging wonen in Suriname woonde;
ten minste de leeftijd van 18 jaar had bereikt op het tijdstip, waarop deze persoon in Nederland ging wonen; en
op 1 juli 2024 ten minste 20 jaar in Nederland heeft gewoond. [2]

Gronden van eiseres

4. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een eenmalig bedrag in het kader van de regeling voor Surinaamse ouderen vanwege haar afkomst van tot slaaf gemaakte mensen, met het doel van erkenning, herstel en gerechtigheid. Zij voert daartoe aan dat zij weliswaar jonger was dan 18 jaar toen zij samen met haar broer en zus in 1973 naar Nederland kwam en in Nederland ging wonen, maar dat in die tijd wettelijk een meerderjarigheidsgrens gold van 21 jaar. Haar leeftijd moet beoordeeld worden volgens het toen geldende recht. De minister heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel (artikel 1 van de Grondwet) door haar zus (geboren in 1953) en haar broer (geboren in 1955), die toen ook minderjarig waren, wel het eenmalige bedrag toe te kennen en eiseres niet.

Beoordeling door de rechtbank

Beslissing op bezwaar van 14 augustus 2024
5. De rechtbank stelt vast dat aan de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2024 een
bevoegdheidsgebrek kleeft. Deze beslissing op bezwaar is namelijk niet namens de bevoegde minister ondertekend [3] , maar namens de Raad van bestuur van de Svb. Zoals onder 2.5. aangegeven, heeft de minister op 16 april 2025 een vervangende beslissing op bezwaar genomen, waarin het bevoegdheidsgebrek is hersteld. Deze nieuwe beslissing op bezwaar treedt in de plaats van de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2024. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het besluit van 16 april 2025.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het procesbelang van eiseres bij de beoordeling van de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2024 is komen te vervallen, omdat de minister dit besluit bij de beslissing op bezwaar van 16 april 2025 heeft vervangen. Om deze reden wordt het beroep van eiseres voor zover gericht tegen de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Omdat eiseres wel terecht beroep heeft aangetekend tegen de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2024, is er aanleiding om te bepalen dat de minister aan haar het betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing op bezwaar van 16 april 2025
Het geschil
6. Om voor een eenmalig bedrag in aanmerking te komen, moet de persoon voldoen aan alle hiervoor onder 3 genoemde voorwaarden. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in 1973 (en daarmee voor 25 november 1975) vanuit Suriname in Nederland is gaan wonen en dat zij op 1 juli 2024 ten minste 20 jaar in Nederland heeft gewoond en nog woont. Daarmee voldoet eiseres aan de voorwaarden onder a, b en d.
6.1.
Vaststaat dat eiseres de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt toen zij op 14 augustus 1973 in Nederland kwam wonen. Naar de letterlijke tekst van artikel 3, aanhef en onder c, van het Tijdelijk besluit voldoet eiseres daarmee niet aan deze voorwaarden om in aanmerking te komen voor een eenmalig bedrag. Gezien de gronden van eiseres spitst deze zaak zich toe op de vraag of eiseres toch in aanmerking had moeten worden gebracht voor een eenmalig bedrag via de weg van exceptieve toetsing van het Tijdelijk besluit. Verder ligt de vraag voor of de minister anders had moeten beslissen op basis van een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De wijze van toetsen
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het Tijdelijk besluit een algemeen verbindend voorschrift is, niet zijnde een wet in formele zin. Een algemeen verbindend voorschrift kan, ook wanneer het gaat om de uitoefening van een gebonden bevoegdheid, buiten toepassing worden gelaten indien het wettelijk voorschrift als zodanig niet rechtmatig is (de exceptieve toetsing) of als toepassing van het wettelijk voorschrift in het individuele geval niet rechtmatig is (de rechtstreekse toetsing). De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 26 maart 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:190).
Exceptieve toetsing
6.3.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de exceptieve toetsing dat de minister bij de totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift, zoals het Tijdelijk besluit, veel beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat de rechtbank de in het Tijdelijk besluit vastgestelde voorwaarden, waaronder een onverplichte tegemoetkoming in de vorm van een eenmalig bedrag kan worden toegekend, terughoudend moet toetsen. De rechtbank wijst hierbij op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over de exceptieve toetsing van algemeen verbindende voorschriften, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 april 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:748).
6.4.
Uit de Nota van Toelichting [4] bij het Tijdelijk besluit volgt dat de toekenning van een eenmalig bedrag op grond van het Tijdelijk besluit voortkomt uit een politiek-bestuurlijke wens om een gebaar te maken naar een groep ouderen van Surinaamse herkomst met een groot en langlopend gevoel van onrechtvaardigheid. Het gaat daarbij om de verwachtingen die bij deze groep toenmalige rijksgenoten zijn ontstaan rondom het onafhankelijkheidsproces van Suriname en de komst van deze groep naar Nederland met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst. Deze groep heeft welbewust de keuze gemaakt om naar Nederland te komen en is inmiddels langere tijd woonachtig in Nederland. Ondanks de verwachting op een volledig AOW-recht, heeft deze groep gedurende het verblijf in Suriname geen recht op AOW opgebouwd. Vanwege deze samenloop van omstandigheden bestaat er een politiek-bestuurlijke wens om de pijn van deze groep te erkennen. Het gebaar ziet nadrukkelijk niet op een vorm van vereffening van het AOW-gat van Surinaamse ouderen en evenmin, zoals eiseres stelt, op een tegemoetkoming vanwege haar afkomst van tot slaaf gemaakte mensen.
6.5.
Om in aanmerking te komen voor een eenmalig bedrag moet de persoon 18 jaar of ouder zijn geweest op het moment van de verhuizing naar Nederland. Uit de Nota van Toelichting volgt dat naar hedendaags begrip iemand vanaf de leeftijd van 18 jaar meerderjarig is. Deze leeftijd sluit aan bij de Toescheidingsovereenkomst, waarin expliciet is geregeld dat iemand op 18-jarige leeftijd meerderjarig is en zelfstandig de keuze voor Nederland of Suriname kon maken. Ook in het commissiedebat van 29 juni 2023 [5] is uitdrukkelijk gesproken over de leeftijdsgrens. De minister heeft toegelicht dat de leeftijdsgrens voor meerderjarigheid destijds 21 jaar was, maar dat naar huidige maatstaven een 18-jarige een bewuste keuze kan maken voor de zaken die zijn leven betreffen en waar hij mee te maken krijgt. Met 18 jaar is iemand handelingsbevoegd om zelfstandig de keuze te kunnen maken om zich in Nederland te vestigen. De minister heeft uitdrukkelijk meegewogen dat daardoor ook een groep niet in aanmerking komt voor het gebaar. Het maken van een onderscheid bij een lagere leeftijdsgrens vond de minister echter moeilijk te onderbouwen.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de minister, gezien het voorgaande, bewust gekozen heeft om in het Tijdelijk besluit een leeftijdsgrens van 18 jaar te hanteren. Inherent aan een afbakening door het stellen van een leeftijdsgrens is dat een groep mensen die wel de bewuste keuze heeft gemaakt maar die (net) niet aan het leeftijdsvereiste voldoet, geen gebaar van erkenning krijgt. Hieraan ligt een politiek-bestuurlijke afweging ten grondslag, die de rechtbank heeft te respecteren. De rechtbank acht de door de minister in het Tijdelijk besluit gemaakte keuze voor de leeftijdsgrens van 18 jaar inzichtelijk en voldoende onderbouwd. Daarbij heeft de minister ook uitdrukkelijk toegelicht waarom is gekozen voor 18 jaar en niet voor bijvoorbeeld 16, 17 of 21 jaar. De rechtbank kent verder betekenis toe aan de uitdrukkelijke bedoeling van de minister, namelijk het onverplichte en begunstigende karakter van het Tijdelijk besluit. Dit besluit is bedoeld als een gebaar van erkenning voor een geselecteerde groep ouderen van Surinaamse afkomst. De in dat verband dwingend vastgestelde toekenningsvoorwaarden kunnen de terughoudende toets doorstaan. Deze leeftijdsvoorwaarde in het Tijdelijk besluit is als zodanig geschikt en noodzakelijk te achten voor het bereiken van het doel van het besluit. De leeftijdsvoorwaarde is voor degenen die minderjarig waren toen zij (uiterlijk 25 november 1975) in Nederland gingen wonen ook niet onevenwichtig, nu zij tot aan hun pensioengerechtigde leeftijd nog een ruime periode hadden voor opbouw van een AOW-pensioen, zodat de korting van hun AOW-pensioen afwezig of zeer beperkt is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de leeftijdsvoorwaarde buiten toepassing te laten.
Rechtstreekse toetsing
6.7.
Bij de vraag of toepassing van de in het Tijdelijk besluit opgenomen voorwaarde ten aanzien van de leeftijdsgrens van 18 jaar onrechtvaardig is, zoals eiseres aanvoert, moet worden beoordeeld of deze toepassing in het geval van eiseres zozeer in strijd is met de algemene rechtsbeginselen of het ongeschreven recht, dat die toepassing achterwege moet blijven. Eiseres stelt in dit kader dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
6.8.
Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat toepassing van de tegengeworpen leeftijdsvoorwaarde van 18 jaar in haar specifieke geval heeft geleid tot een onevenredige uitkomst.
6.9.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Voor een geslaagd beroep hierop is vereist dat sprake is van ongelijke behandeling van rechtens vergelijkbare gevallen. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake. Haar stelling dat haar broer en zus naar de toenmalige meerderjarigheidsgrens van 21 jaar net als zij nog minderjarig waren en in tegenstelling tot haar wel een eenmalig bedrag hebben gekregen, maakt niet dat sprake is van gelijke gevallen. De leeftijdsgrens in het Tijdelijk besluit is immers gelegd bij 18 jaar. Hierdoor voldoen haar broer en zus wel aan de leeftijdsvoorwaarde en eiseres niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de minister in een geval dat vergelijkbaar is met het hare wel een eenmalig bedrag heeft toegekend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep tegen de beslissing van 16 april 2025 is ongegrond. Dat betekent dat de minister terecht bij de afwijzing van de aanvraag van eiseres is gebleven.
7.1.
Omdat de minister tijdens de beroepsfase de eerste beslissing op bezwaar heeft vervangen, bestaat er wel grond om de minister te gelasten het voor het beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 14 augustus 2024 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 16 april 2025 ongegrond;
  • bepaalt dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzitter, en mr. I.M. Josten en mr. M. Snoeks, leden, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 6 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Zie artikel 2 van het Tijdelijk besluit.
2.Artikel 3 van het Tijdelijk besluit.
3.Zie het Tijdelijk besluit en de Mandaat- volmacht- en machtigingsregeling Uitvoering Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst.
4.Staatsblad 2023, 386.
5.Tweede Kamer, vergaderhaar 2022-2023, 20 361, nr. 220.