Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, namelijk het niet afsluiten van de vereiste verzekering voor een bromfiets, inderdaad had plaatsgevonden. De gedraging was geconstateerd door de RDW op 11 juli 2022. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat de scooter niet kon worden gereden omdat deze uit elkaar lag en dat de herinneringen van de RDW naar een oud adres waren gestuurd.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging, maar erkende ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De boete was opgelegd op 31 augustus 2022, en de procedure had langer dan twee jaar geduurd. Daarom besloot de kantonrechter de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op terugbetaling van een te veel betaalde zekerheidstelling en een proceskostenvergoeding van € 453,50. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter M.A.V. van Aardenne, bijgestaan door griffier C.G. Zevenhuijzen, en werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.