ECLI:NL:RBZWB:2025:4774

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
24/4603
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd van € 125.000, samen met een belastingrente van € 4.840 en een verzuimboete van € 5.514. Belanghebbende had geen aangifte gedaan, ondanks meerdere uitnodigingen en aanmaningen van de inspecteur. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat de aanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd, maar matigt de verzuimboete met 5% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd in [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. C. van Rijckevorsel),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 maart 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 125.000 (de aanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 4.840 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en belanghebbende een verzuimboete van € 5.514 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen namens de inspecteur: mr. [inspecteur]. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. De griffier heeft op 2 april 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 2 april 2024 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag, de belastingrentebeschikking en de verzuimboete terecht en niet naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de aanslag, belastingrentebeschikking en verzuimboete terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld, maar dat de verzuimboete wel moet worden gematigd vanwege de duur van de procedure. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is opgericht op 14 mei 2014. Enig aandeelhouder van belanghebbende is [naam 1]. Zij en haar partner, [naam 2], zijn ieder alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van belanghebbende.
3.1.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het drijven van een groothandel in parfums en cosmetica (met name haarverzorgingsproducten). In Nederland levert belanghebbende producten aan kapperszaken en in Europa aan tussenhandelaren, die op hun beurt aan kapperszaken leveren.
3.2.
[naam 2] voert de administratie van belanghebbende. De loonadministratie wordt verzorgd door een externe partij.
3.3.
De inspecteur stuurt belanghebbende een aangiftebiljet Vpb 2019, een herinnering en een aanmaning. Vervolgens stuurt de inspecteur belanghebbende een brief met dagtekening 7 maart 2023 waarin staat dat hij ambtshalve een aanslag zal opleggen naar een geschat belastbaar bedrag van € 125.000 en een verzuimboete vanwege het niet indienen van de aangifte Vpb 2019. De inspecteur stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen twee weken na dagtekening van de brief alsnog een aangifte in te dienen.
3.4.
Belanghebbende verzoekt de inspecteur meermaals om uitstel voor het indienen van de aangifte. De inspecteur verleent uitstel tot uiterlijk 31 augustus 2023. Belanghebbende dient de aangifte Vpb 2019 niet in.
3.5.
De inspecteur legt met dagtekening 21 oktober 2023 de aanslag en verzuimboete op en stelt de belastingrentebeschikking vast.

Motivering

Omkering en verzwaring van de bewijslast
4. Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien – voor zover hier van belang – de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.1.
Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, geen aangifte Vpb 2019 gedaan. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daardoor niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast plaatsvindt. In dat geval dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schatting van het belastbare bedrag door de inspecteur redelijk en niet willekeurig. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de inspecteur bij het doen van de schatting is uitgegaan van de aangiften omzetbelasting en loonheffingen. Bij gebrek aan andere stukken en inzicht in de administratie van belanghebbende kan die werkwijze de redelijkheidstoets doorstaan.
4.3.
Belanghebbende stelt dat bepaalde basisaspecten van een fiscale boekhouding en winstberekening achterwege zijn gelaten bij het opleggen van de aanslag. Er is geen begin- en eindvermogen bekend van verschillende boekjaren, de fiscale winstberekening is niet juist vastgesteld, er is geen rekening gehouden met eventuele afschrijvingen of voorzieningen, verliesverrekening is niet betrokken in de aanslag, de in- en verkoopposten ten aanzien van buitenlandse handelspartners zijn niet gecorrigeerd naar valutaverschillen en er is slechts een beperkte opsomming van de gemaakte kosten betrokken bij de aanslag. Dit leidt ertoe dat op basis van die informatie de kosten te laag zijn vastgesteld, terwijl de omzet is geschat en juist te hoog is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met deze stelling – die niet is onderbouwd met enig objectief controleerbaar bewijs – niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.4.
Gelet op het vorenstaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
5. De inspecteur kan op grond van artikel 67a, eerste lid, van de AWR een verzuimboete opleggen wanneer niet binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte wordt gedaan. Op grond van paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) wordt in dat geval een boete opgelegd van 50% van het wettelijk maximum. In uitzonderlijke gevallen kan op grond van het zesde lid een verzuimboete tot het wettelijk maximum (100%) worden opgelegd, bijvoorbeeld indien een belastingplichtige stelselmatig in verzuim is. Het wettelijk maximum bedroeg bij het vaststellen van de boetebeschikking € 5.514.
5.1.
Er is geen aangifte gedaan binnen de in de aanmaning gestelde termijn. Voor de jaren 2015 tot en met 2018 is sprake van eenzelfde verzuim. Daarmee is sprake van stelselmatig verzuim. De verzuimboete is in overeenstemming met de in punt 5 genoemde bepalingen opgelegd.
5.2.
Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid van belanghebbende. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (avas) van belanghebbende het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. Op belanghebbende rust de last om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van avas. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat zij alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen.
5.4.
De rechtbank acht de verzuimboete passend en geboden. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven voor matiging van de boete zijn niet gesteld.
5.5.
De duur van de procedure vormt voor de rechtbank wel aanleiding de boete te matigen, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 7 maart 2023 als aanvangsmoment geldt van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie nu de mededeling verzuimboete bij brief met die datum is gedagtekend. De rechtbank doet uitspraak op 23 juli 2025. Sinds de aankondiging van de boete is dus twee jaar en (afgerond) vijf maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar hiermee is overschreden met vijf maanden. [2] De passend en geboden te achten boete zal daarom worden gematigd met 5%, met een maximum van € 2.500. [3] Dit leidt tot een verzuimboete van € 5.238.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
6. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. De ambtshalve matiging van de boete is geen aanleiding voor een gegrondverklaring van het beroep. Dat betekent dat belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de verzuimboete betreft;
  • vermindert de verzuimboete tot een bedrag van € 5.238.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 23 juli 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vgl. Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
3.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.