ECLI:NL:RBZWB:2025:4711

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
BRE 23/2706
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek om geheimhouding in belastingrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2025 een beslissing genomen over een verzoek om geheimhouding van stukken in een belastingrechtelijke procedure. De inspecteur van de Belastingdienst had een verzoek ingediend om bepaalde interne documenten geheim te houden, waaronder e-mailcorrespondentie en memo's, die volgens hem vertrouwelijke informatie bevatten die niet openbaar gemaakt mocht worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geheimgehouden stukken betrekking hebben op intern beraad en strategische overwegingen, en dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming van deze stukken. De belanghebbende had gereageerd op het verzoek om geheimhouding en verklaard niet akkoord te gaan, maar de rechtbank oordeelde dat een mondelinge behandeling niet nodig was, omdat de belanghebbende voldoende schriftelijk had kunnen reageren. De geheimhoudingskamer heeft uiteindelijk besloten het verzoek om geheimhouding toe te wijzen, waardoor de stukken niet openbaar gemaakt worden. Deze beslissing is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2706
beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde])
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Het verzoek

1. De inspecteur heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend en bij brief van 3 juli 2023 een verzoek om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb gedaan. In de brief is het verzoek om geheimhouding toegelicht. Bij de brief heeft de inspecteur een gesloten enveloppe overgelegd met daarin stukken die volgens hem geheimgehouden moeten worden. De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift en van de begeleidende brief aan de gemachtigde verstrekt.
1.1.
De geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven, blijkens de begeleidende brief van de inspecteur welke ook naar belanghebbende kon worden gezonden:
A1 tot en met A3
interne e-mailcorrespondentie naar aanleiding van de reactie van belanghebbende van 1 februari 2022 op de vragenbrief van de inspecteur van 28 januari 2022
B1 tot en met B3
interne e-mailcorrespondentie naar aanleiding van de reactie van belanghebbende van 6 april 2022 op de vragenbrief van de inspecteur van 1 april 2022
C1
interne e-mail van 12 mei 2022
D1
intern memo bij de e-mail van 18 mei 2022
E1
intern memo bij de e-mail van 19 mei 2022
F1 tot en met F4
interne e-mailcorrespondentie naar aanleiding van de reactie van belanghebbende van 13 juni 2022 op de vragenbrief van de inspecteur van 8 juni 2022
G1
nieuwe versie van memo D1
H1 en H2
interne e-mailcorrespondentie naar aanleiding van belanghebbendes reactie van 10 november 2022
1.2.
De inspecteur heeft als redenen voor het verzoek aangevoerd het recht op vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad, (controle)strategische overwegingen en (persoonlijke) juridische standpunten.
1.3.
Bij brief van 31 juli 2023 heeft belanghebbende gereageerd op het verzoek om geheimhouding en verklaard niet akkoord te gaan met geheimhouding van de stukken.

Overwegingen

Geen zitting
2. Belanghebbende heeft verzocht om een behandeling op een zitting van de geheimhoudingskamer. De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek om geheimhouding van de inspecteur te behandelen. [1] De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding en een zitting in het kader van deze geheimhoudingsprocedure weinig zal toevoegen.
Kader voor beoordeling
2.1.
De omstandigheid dat een stuk behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt in beginsel met zich dat dit stuk in zijn geheel en ongeschoond dient te worden overgelegd. Hetgeen is bepaald in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van (delen van) stukken te weigeren (geheimhouding) of de geheimhoudingskamer mede te delen dat uitsluitend de rechter die de hoofdzaak beslist (de hoofdkamer) kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
2.2.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid worden betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen) van die stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
2.3.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de beoordeling of een stuk is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb en door de inspecteur moet worden overgelegd toebehoort aan de hoofdkamer. In het onderstaande toetst de geheimhoudingskamer alleen of geheimhouding van de gedeeltelijk geheimgehouden stukken gerechtvaardigd is, waarbij wordt verondersteld dat deze stukken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
2.4.
De geheimhoudingskamer heeft kennisgenomen van de geheimgehouden stukken. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de afweging van de inspecteur om de stukken geheim te houden.
Interne e-mails (A1 tot en met A3, B1 tot en met B3, C1, F1 tot en met F4, H1 en H2)
2.5.
De geheimhoudingskamer stelt vast dat de interne e-mailcorrespondentie verslaglegging betreft van intern beraad en intercollegiale toetsing in het kader van de door belanghebbende betaalde schadevergoeding. Daarnaast bevatten de e-mails afspraken over de te volgen werkwijze, (controle)strategische overwegingen en juridische standpunten. De geheimhoudingskamer overweegt dat het belang van vrije bepaling van procespositie een belang kan zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen. [2] Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het (verdedigings)belang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen, maar dat is de geheimhoudingskamer hier niet gebleken. De geheimhoudingskamer is dan ook van oordeel dat de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen  intern beraad, (controle)strategische overwegingen en juridische standpunten  aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van de stukken, omdat ook de inspecteur recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad en collegiale toetsing. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
2.6.
Daarbij merkt de geheimhoudingskamer het volgende op. De inspecteur heeft (delen van) correspondentie van belanghebbende intern doorgestuurd alsook voorzien van opmerkingen zoals hiervoor benoemd en verzoekt om geheimhouding ten aanzien van zijn opmerkingen en/of correspondentie. Voor zover het hier stukken van belanghebbende betreft, zitten die stukken nu eenmaal tussen de stukken waar het geheimhoudingsverzoek op ziet, maar zijn de stukken niet geheim want zij behoren al tot het dossier. Het is immers de correspondentie van belanghebbende zelf. Naar het oordeel van de geheimhoudingskamer is het verzoek van de inspecteur om geheimhouding terecht en het enige dat dan overblijft is de correspondentie van belanghebbende zelf, wat dus al tot het dossier behoort. De inspecteur hoeft dat niet nogmaals in te brengen.
Interne memoʼs (D1, E1 en G1)
2.7.
De geheimhoudingskamer stelt vast dat de interne memo’s verslaglegging betreffen van intern beraad en intercollegiale toetsing. De geheimhoudingskamer oordeelt  onder verwijzing naar haar overwegingen in 2.5  dat de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van de stukken. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat daarmee sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
2.8.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de in 1.1 genoemde stukken wordt toegewezen. Deze stukken blijven buiten beschouwing bij de behandeling van het beroep.

Beslissing

De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding toe.
Deze beslissing is genomen door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 18 juli 2025. De beslissing is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze beslissing is in Mijn Rechtspraak geplaatst en verzonden aan de partij die niet digitaal procedeert op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.
2.Vgl. conclusie van mr. P.J. Wattel van 25 april 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BA3851 en Gerechtshof Amsterdam 4 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4228.