Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 453,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. De officier verklaarde het beroep ongegrond, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 29 april 2025 was de gemachtigde van betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan een autoweg of autosnelweg op de Backer en Ruebweg te Breda op 10 mei 2023. De gemachtigde voerde aan dat betrokkene ten onrechte niet staande was gehouden en verzocht om een proceskostenvergoeding. De zittingsvertegenwoordiger verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat de verbalisant geen verklaring had gegeven over de aanwezigheid van stopmiddelen in het voertuig.
De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging was verricht. Volgens artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) moet de verbalisant de bestuurder staande houden om een boete op te leggen, tenzij er geen reële mogelijkheid was om de identiteit van de bestuurder vast te stellen. De kantonrechter concludeerde dat de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de beslissing van de officier van justitie. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het betaalde bedrag aan zekerheid terug te betalen en werd een proceskostenvergoeding van € 938,75 toegekend aan betrokkene.