In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het niet rechts houden op de autoweg A4/A58 te Bergen op Zoom op 6 oktober 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde had wel een beroepschrift ingediend waarin werd gesteld dat de sanctie het gevolg was van etnisch profileren en dat de redelijke termijn was overschreden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, ondanks de beweringen van de betrokkene over etnisch profileren. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf om de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 226,75. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gematigd tot € 165,00, plus administratiekosten.