In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A16 op 5 juli 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, Boetenu B.V., heeft het standpunt ingenomen dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden. De gemachtigde voerde aan dat de betrokkene een brillenkoker vasthield en geen mobiel apparaat. De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. K. Kattick, heeft de verklaring van de verbalisant verdedigd en verzocht om een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, met een verzoek om matiging van de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs biedt voor de gedraging, maar heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden. De boete is daarom met 25% gematigd. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en de betrokkene krijgt een proceskostenvergoeding toegewezen. De kantonrechter heeft de boete vastgesteld op € 262,50, met een terugbetaling van € 87,50 aan de betrokkene voor te veel betaalde zekerheid. De proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 226,75. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen.