Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 226,75
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene, een B.V., was opgelegd. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de beschikking had vernietigd. De zaak werd behandeld door de kantonrechter in Breda, waar zowel de gemachtigde van betrokkene, mr. B. de Jong van Skandara B.V., als een zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig waren.
De gemachtigde voerde aan dat de zaak onterecht als samenhangend met 17 andere zaken was aangemerkt, omdat de hoorzittingen op verschillende momenten hadden plaatsgevonden en het niet om identieke werkzaamheden ging. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie stelde dat het beroep gegrond verklaard moest worden, verwijzend naar eerdere uitspraken van het hof Arnhem-Leeuwarden. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van samenhangende zaken en dat de officier van justitie ten onrechte samenhang had aangenomen.
De uitspraak leidde tot de vernietiging van de bestreden beslissing van de officier van justitie, waarbij een proceskostenvergoeding was toegekend op basis van samenhangende zaken. De kantonrechter bepaalde dat er een aangepaste proceskostenvergoeding moest worden toegekend, waarbij de berekening van de kosten werd uiteengezet. Uiteindelijk werd de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 905,50 bedroegen, met een nabetaling van € 871,69. Tegen deze beslissing was geen hoger beroep mogelijk.