ECLI:NL:RBZWB:2025:4386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
9945000 MB VERZ 22-594
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete, gedraging staat niet vast, gegrond en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft de beschikking vernietigd, waarna de gemachtigde van de betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, beroep heeft ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 28 mei 2025 is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde niet aanwezig was, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie wel. De gemachtigde voerde aan dat de zaak onterecht als samenhangend met andere zaken was aangemerkt, omdat de verweten gedragingen zich op verschillende locaties en tijdstippen hadden voorgedaan en er geen verband was tussen de zaken. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie stelde dat het beroep gegrond verklaard moest worden, omdat de inhoudelijke gronden van de beroepschriften verschilden en er dus geen sprake kon zijn van samenhang. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie ten onrechte samenhang had aangenomen en verklaarde het beroep gegrond. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en er werd een aangepaste proceskostenvergoeding toegekend. De kantonrechter bepaalde dat de proceskostenvergoeding op € 712,- kwam, waarvan € 611,87 na betaling door de officier van justitie aan de betrokkene moest worden vergoed. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 9945000 \ MB VERZ 22-594
CJIB-nummer : 5062 5422 3728 4011
uitspraakdatum : 28 mei 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. I.N.D.J. Rissema (Bezwaartegenverkeersboetes.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft de beschikking vernietigd. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 mei 2025. Namens de officier van justitie is verschenen [naam] (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de zaak onterecht als samenhangend is aangemerkt met zeven andere zaken. Deze zaken zien op verschillende verweten gedragingen, aan verschillende personen, die op verschillende locaties en tijdstippen zouden hebben plaatsgevonden. Er is niets wat deze zaken met elkaar verbindt. De wijziging van de officier van justitie van de proceskostenvergoeding kan niet in stand blijven. Gemachtigde verzoekt om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren omdat de inhoudelijke gronden van de beroepschriften van elkaar verschillen en daarom niet kan worden gesproken van identieke werkzaamheden en dus ook niet van samenhang. Gemachtigde stelt dat de wijziging van de proceskostenvergoeding ten nadele is van betrokkene. Er is een brief uitgestuurd met een berekening, maar abusievelijk is vergeten de wegingsfactor ‘licht’ toe te passen. Er is een nieuwe brief gestuurd met daarin de juiste wegingsfactor. Van een professionele gemachtigde mag worden verwacht dat hij wist dat eerste brief onjuist was, dus verzoekt de zittingsvertegenwoordiger hier geen gevolgen aan te verbinden.

Overwegingen

Met de gemachtigde en de zittingsvertegenwoordiger is de kantonrechter van oordeel dat er geen sprake is van samenhangende zaken De officier van justitie heeft dan ook ten onrechte samenhang van deze zaak met 5 andere zaken aangenomen. Het beroep is gegrond.
Dit betekent dat het bestreden besluit, waarbij een proceskostenvergoeding is toegekend op basis van samenhangende zaken, moet worden vernietigd en dat er een aangepaste proceskostenvergoeding moet worden toegekend.
De kantonrechter overweegt dat voor de fase bij de kantonrechter wegingsfactor 0,25 zal worden toegepast, nu in deze fase alleen de proceskostenvergoeding nog in geschil was.
Bij de berekening van de proceskostenvergoeding wordt voor de telefonische hoorzitting bij de officier van justitie, met toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, 0,5 punt toegekend (zie ECLI:NL:GHARL:2021:7004).
Ook zal de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekennen. Daarbij wordt voor de telefonische hoorzitting bij de officier van justitie, met toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, 0,5 punt toegekend (zie ECLI:NL:GHARL:2021:7004).
De proceskostenvergoeding is als volgt berekend:
administratief beroepschrift: 1 punt x gewicht 0,5 x € 647,- = € 323,50
telefonische hoorzitting: 0,5 punt x gewicht 0,5 x € 647,- = € 161,75
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,25 x € 907,- =
€ 226,75
totaal € 712,00
Bij de uitbetaling mag de officier van justitie het aan deze zaak toe te rekenen deel van de eerder toegekende proceskostenvergoeding in mindering brengen, te weten € 600,75 / 6 = € 100,13, zodat de nabetaling € 611,87 bedraagt.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie voor zover daarbij voor deze zaak een proceskostenvergoeding is toegekend gebaseerd op samenhangende zaken;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 712,-;
‒ bepaalt dat de officier van justitie daarvan € 611,87 dient (na) te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: