In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de bijdrage op de kinderrekening van een man en een vrouw, die in een co-ouderschapsregeling verkeren. De man verzocht om de bijdrage op de kinderrekening te verlagen naar nihil of te verminderen op basis van een gewijzigde draagkracht. De vrouw verzocht de man in haar proceskosten te veroordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en vrouw van 6 februari 2009 tot 19 augustus 2022 met elkaar gehuwd zijn geweest en dat zij drie minderjarige kinderen hebben. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat er relevante wijzigingen in de financiële situatie van de vrouw zijn opgetreden, waardoor de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de bijdrage. De rechtbank heeft de bijdrage van de man op de kinderrekening vastgesteld op € 741,= per maand en de bijdrage van de vrouw op € 124,= per maand, met ingang van de datum van de beschikking. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.