ECLI:NL:RBZWB:2025:4349

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
AWB-23_3497
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 30 januari 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan de belanghebbende, omdat er op 24 januari 2023 om 11:59 uur geen parkeerbelasting was voldaan voor de auto van de belanghebbende, die geparkeerd stond aan [locatie]. De belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet op een gehandicaptenparkeerplaats stond en dat de argumenten die hij aanvoerde, zoals het ontbreken van parkeerautomaten en de beschikbaarheid van gehandicaptenparkeerplaatsen, niet voldoende waren om de naheffingsaanslag te weerleggen. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank biedt haar excuses aan voor de vertraging in de afhandeling van de zaak, maar stelt dat de belanghebbende op de juiste wijze op de hoogte is gesteld van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3497

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 mei 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [nummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen bij aangetekende brief van 31 januari 2024 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. De brief die gericht was aan belanghebbende is op 20 februari 2024 door PostNL retour gestuurd aan de rechtbank, omdat de brief niet is afgehaald van een PostNL-locatie. De griffier heeft de brief nogmaals op 24 februari 2025 per gewone post naar belanghebbende verzonden. De afdoening van de zaak heeft hierdoor echter onnodig lang op zich laten wachten. De rechtbank biedt voor deze vertraging haar excuses aan. De rechtbank is wel van oordeel dat belanghebbende de brief op de juiste wijze en op het juiste adres is aangeboden. Omdat partijen naar aanleiding van die brief niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 1 mei 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met kenteken [kenteken] (de auto) stond op 24 januari 2023 omstreeks 11:59 uur geparkeerd aan [locatie] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is (door parkeercontroleurs) geconstateerd dat daarvoor geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende met dagtekening 30 januari 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 54,77 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1 en € 53,77 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 (hierna: de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beoordeling
6. De rechtbank overweegt dat de Verordening geen bepaling kent die houders van een gehandicaptenparkeerplaats vrijstelt van het betalen van parkeerbelasting. Wel kent de gemeente Tilburg begunstigend beleid, zoals opgenomen op de website van de heffingsambtenaar en ook opgemerkt door belanghebbende in zijn beroepschrift:
“Parkeren met een gehandicaptenkaart
U moet zich houden aan de regels die gelden waar u parkeert. In Tilburg kunt u parkeren:
 Op de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen op straat (gratis)
 Op de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen in een betaald parkeren zone (gratis)
 Op de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen met een tijdslimiet (op straat of betaald parkeren zone), parkeerschijf verplicht
 Op een normaal vak voor betaald parkeren (u moet betalen)
 Op plaatsen waar een parkeerverbod geldt mag u maximaal 3 uur blijven staan, mits u andere weggebruikers niet hindert. Parkeerschijf verplicht.”
6.1.
Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende niet stond geparkeerd op een zogeheten gehandicaptenparkeerplaats (GPP), maar op een reguliere parkeerplaats.
6.2.
De stelling van belanghebbende dat geen GPP’s beschikbaar waren en dat sprake was van overmacht, baat hem niet. Overmacht wordt in de jurisprudentie aangeduid als een acute noodsituatie [1] . De beschrijving die belanghebbende heeft gegeven van hetgeen zich op 24 januari 2023 omstreeks 11:59 uur heeft voorgedaan, kwalificeert niet als zodanig. Op de bestuurder van een auto rust bovendien de verplichting om onderzoek te doen naar de parkeermogelijkheden op de plaats van bestemming. Met de beschrijving die belanghebbende geeft is niet aannemelijk gemaakt dat hij daartoe niet in staat was of dat de ter plekke aangetroffen situatie anders was dan hetgeen hij zich op had voorbereid.
6.3.
Ook de stelling dat belanghebbende geen parkeerautomaat heeft kunnen vinden en om die reden sprake was van overmacht, slaagt niet. De heffingsambtenaar heeft aan de hand van foto’s toegelicht hoe de gemeente ter plekke uiting geeft aan haar informatieplicht over de vindplaats van de betaalautomaten. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat met bebording voldoende duidelijk was in welke richting belanghebbende moest lopen om een betaalautomaat te vinden. De enkele stelling van het niet kunnen vinden van de betaalautomaat, in combinatie met het ontbreken van informatie over de aard en omvang van de beperking die belanghebbende heeft, is onvoldoende een ‘acute noodsituatie’ of enige andere grond voor het buiten toepassing laten van de Gemeentewet en de Verordening.
6.4.
Ook de parallel die belanghebbende trekt met de toegestane parkeerduur van 3 uur in geval van het doen plaatsen van de auto op een plek met een parkeerverbod, baat hem niet. De voorwaarde van de maximale parkeerduur van 3 uur is gekoppeld aan 1 van de 5 scenario’s waarvan belanghebbende gebruik kan maken. In dit geval combineert belanghebbende het scenario van ‘op een normaal vak voor betaald parkeren en het scenario van ‘parkeren op plaatsen waar een parkeerverbod geldt’. Aldus handelend maakt belanghebbende een eigen redelijkheidsafweging. De Gemeentewet en de Verordering bieden die ruimte niet. Ook de beoordelingsruimte van de rechter is zeer beperkt. [2]
6.5.
Met de beslissing om zijn auto stil te zetten in een vak dat door de gemeente is aangewezen als fiscale parkeerplaats is belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd geworden. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd is onvoldoende om de werking van wet en Verordening buiten werking te stellen.
6.6.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de afdoening van het bezwaar niet is verlopen op een wijze die strookt met hetgeen belanghebbende meent van de gemeente te kunnen verwachten. De rechtbank merkt daarover op dat de heffingsambtenaar de stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de gemeente deze taken op correcte wijze heeft gemandateerd aan [b.v.] (met ondermandatering aan [bedrijf] ). Dat deze organisaties niet in Tilburg gevestigd zijn en de uitspraak op bezwaar met een automatische handtekening is ondertekend is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.
6.7.
Tot slot merkt de rechtbank op dat hetgeen belanghebbende beschrijft over de inning van het verschuldigde bedrag van de naheffingsaanslag, kan in deze beroepsprocedure niet beoordeeld worden. De invordering van belastinggelden is ondergebracht bij een ander onderdeel van de gemeente (onder verantwoordelijkheid van de
invorderingsambtenaar) en heeft een eigen rechtsgang. De rechtbank verwijst belanghebbende naar de rechtsmiddelenverwijzingen die op de betreffende beslissingen staan voor tekst en toelichting over de rechtsmiddelen die belanghebbende kan instellen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting gehandhaafd blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende haar griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 9 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 25 oktober 2024, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met kenmerk ECLI:NL:HR:2024:1535, overweging 5.4.3.
2.Wederom Hoge Raad 25 oktober 2024, overweging 5.4.4 tot en met 5.6.5.