In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beoordeeld. Eiser, die als hoofdoperator bij zijn voormalige werkgever werkzaam was, meldde zich op 20 maart 2020 arbeidsongeschikt. Het UWV had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar besloot deze om te zetten naar een WGA-vervolguitkering met ingang van 21 oktober 2023. Zowel eiser als zijn werkgever maakten bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een herbeoordeling door het UWV. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het UWV onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd, omdat er geen spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Dit gebrek in het onderzoek leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek te herstellen door een nieuw onderzoek te laten uitvoeren door een geregistreerd verzekeringsarts. De termijn voor herstel is vastgesteld op acht weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.