4.10.De rechtbank stelt voorop dat [minderjarige] al jaren bij de pleegouders woont, dat zij daar gehecht is en dat het daar goed met haar gaat. Dat [minderjarige] bij de pleegouders verder zal opgroeien staat vast. Kijkend naar alleen de huidige feitelijke (opvoed)situatie, waarin de pleegouders al lang met de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] zijn belast, zou een voogdijoverdracht naar de pleegouders logisch zijn. Het is immers het meest natuurlijk en bovendien sneller wanneer degene die [minderjarige] verzorgt en opvoedt ook de beslissingen over en voor haar kan nemen. Dit is ook de reden dat een voogdijoverdracht al enkele jaren onderwerp van gesprek tussen de GI en de pleegouders is. Daar staat echter tegenover dat [minderjarige] een zwaarwegend belang heeft bij (structureel) contact met haar beide ouders en met haar broertjes en zusjes. Dit contact is – daar is iedereen het over eens – ook essentieel voor een goede ontwikkeling van [minderjarige] . Tijdens de vorige behandeling ter zitting bleek dat er bij de GI twijfels bestonden over het (wel of niet handhaven van het) door haar ingediende verzoek tot voogdijoverdracht, met name vanwege de vraag of na een voogdijoverdracht het contact van [minderjarige] met haar ouders en broertjes en zusjes in voldoende mate geborgd zou zijn. De ouders, met name de moeder, zijn bang dat het contact tussen hen en [minderjarige] (en met haar broertjes en zusjes) ernstig onder druk komt te staan wanneer de voogdij aan de pleegouders wordt overgedragen. Met het indienen van een verzoek tot het vaststellen van een regeling voor deelname van [minderjarige] aan de brusjes-dagen en het vastleggen van een omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar ouders in een borgingsplan heeft de GI er voor willen zorgen dat dit contact, ook na een eventuele voogdijoverdracht, geborgd blijft. Hoewel de rechtbank de stappen van de GI begrijpt en ook passend vindt, is zij er niet van overtuigd geraakt dat een voogdijoverdracht op dit moment in het belang van [minderjarige] is. Het is duidelijk dat de verstandhouding tussen de pleegouders en de ouders al jaren ernstig is verstoord, dat er veel onderling wantrouwen is en dat inmiddels een onwerkbare relatie is ontstaan, waarbij de rechtbank in het midden laat aan wie dat ligt. De rechtbank gelooft in de goede intenties die de pleegouders tijdens de mondelinge behandeling hebben uitgesproken en zij gelooft ook dat de ouders het beste voor [minderjarige] willen, maar zij heeft tijdens de mondelinge behandeling ook de spanningen en de moeizame communicatie tussen de pleegouders en ouders gezien. De samenwerking tussen de ouders en de GI verloopt moeizaam, maar een constructieve samenwerking tussen de pleegouders en ouders onderling lijkt op dit moment geheel onmogelijk. De pleegouders hebben herhaaldelijk hun goede intenties uitgesproken, maar de ouders geloven hier niets van. De ouders zien de pleegouders als een bedreiging en gaan hierdoor continu, nog meer dan tegen de GI, de strijd aan. Wat daar ook van zij, dat de verhouding tussen de ouders en pleegouders ernstig verstoord is staat buiten kijf. Het is ook juist vanwege die moeizame verhouding dat de GI vindt – zo blijkt niet alleen uit het borgingsplan maar is ook ter zitting door de GI bevestigd – dat tussenkomst van een neutrale professionele derde partij ( [hulpverlening] ) in ieder contact dringend noodzakelijk is en, ook na een eventuele voogdijoverdracht, blijft om het contact van [minderjarige] met haar ouders en met haar broertjes en zusjes te (kunnen) borgen en om als communicatiekanaal en bemiddelende professionele neutrale instantie tussen de pleegouders en de ouders op te treden. In het borgingsplan is hierover onder meer het navolgende opgenomen:
“ (….)
4. Contact tussen ouders en pleegouders verloopt via [hulpverlening] , tenzij [hulpverlening] hier andere afspraken over maakt. Pleegouders blijven openstaan voor contact wanneer de moeder hiervoor openstaat. Het contact tussen pleegouders en [de vader] verloopt makkelijker.
5. [hulpverlening] brengt ouders op de hoogte over de belangrijkste zaken in het leven van [minderjarige] . Tijdens het bezoekmoment deelt de pleegouders deze informatie met ouders. Bij urgente dingen, of bij zaken waar [minderjarige] niet bij hoeft te zijn, wordt er door de pleegzorgwerker tussendoor contact opgenomen met ouders.
6. Er wordt aan een Words & Pictures gewerkt door [hulpverlening] . [hulpverlening] , pleegzorg en pleegouders stemmen af wanneer dit met [minderjarige] wordt gedeeld.
7. Wanneer ouders en/of pleegouders problemen ondervinden in de samenwerking met [hulpverlening] maken ze dit bespreekbaar. Als ze hier samen niet uitkomen kan de betrokken gemeente gevraagd worden om mee te kijken naar hoe de samenwerking weer beter kan lopen.
8. Bij noodsituaties nemen de pleegouders contact op met de (crisisdienst van) [hulpverlening] . [hulpverlening] kan dan contact opnemen ouders. (…)”
De rechtbank is het met de GI eens dat de strijd tussen de ouders en de pleegouders bij [minderjarige] weggehouden moet worden. Het pleeggezin waar [minderjarige] opgroeit moet een veilige plek zijn en de broertjes en zusjes en ouders van [minderjarige] hebben op afstand een eigen, andere, maar ook belangrijke rol. Het feit dat in het borgingsplan voor de situatie waarin de voogdij bij de pleegouders belegd zou worden daarvoor bij vrijwel iedere stap de tussenkomst van [hulpverlening] als neutrale onafhankelijke professionele partij noodzakelijk wordt geacht, als communicatiekanaal, bemiddelaar of buffer, is voor de rechtbank een indicatie dat het belang van [minderjarige] er mogelijk meer bij gediend is dat de voogdij bij de huidige neutrale onafhankelijke professionele partij, de GI, belegd blijft. Dit geldt temeer gelet op de zorgen die ook de GI zelf hierover eerder heeft geuit. De rechtbank is van oordeel dat een overdracht van de voogdij naar de pleegouders onder deze omstandigheden en gelet op de zeer gespannen onderlinge verhoudingen voor [minderjarige] juist extra spanningen met zich mee kan brengen en wellicht zelfs het risico met zich meebrengt dat zij klem raakt tussen de pleegouders, die de dagelijkse zorg voor haar dragen, en de ouders, die – weliswaar als ouders op afstand – voor haar identiteitsontwikkeling ook essentieel voor haar zijn. Dit alles afwegend ziet de rechtbank niet op welke wijze het belang van [minderjarige] op dit moment (meer) gediend zou zijn bij een overdracht van de voogdij van de GI naar de pleegouders dan bij het behoud van de voogdij bij de professionele derde partij bij wie die voogdij op dit moment reeds belegd is, te weten de GI. Daarmee komt de rechtbank tot de moeilijke maar weloverwogen beslissing dat het op dit moment (meer) in het belang van [minderjarige] is om de huidige situatie waarin de voogdij bij een neutrale instantie is belegd, te handhaven. Het verzoek van de GI tot voogdijoverdracht zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank wil tot slot benadrukken dat met vorenstaande beslissing een voogdijoverdracht aan de pleegouders in de toekomst niet wordt uitgesloten. De rechtbank gunt het [minderjarige] , de pleegouders en de ouders dat de verhouding tussen de pleegouders en ouders op termijn zal verbeteren en dat er weer vertrouwen mag ontstaan. De rechtbank hoopt en verwacht dat de GI hierop als voogd en neutrale schakel tussen de pleegouders en de ouders blijft inzetten, omdat het belang van [minderjarige] daarmee gediend is. Het is aan de GI om de situatie te blijven monitoren en, wanneer zij voor een voogdijoverdracht op den duur opnieuw c.q. alsnog mogelijkheden ziet, daartoe de juiste (juridische) stappen te zetten. Het belang van [minderjarige] dient daarbij steeds de voornaamste overweging te zijn.
In de zaak FA RK 25-1884 (omgangsregeling)