Op 30 juni 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. Van Noort, kantonrechter. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 19 juni 2025, naar aanleiding van een afwijzing van een verzoek om uitstel van een zitting in een hoofdzaak. De verzoekster stelde dat de afwijzing van haar uitstelverzoek de schijn van partijdigheid wekte en in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden die door de verzoekster zijn aangevoerd. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om het verzoek om uitstel af te wijzen een procesbeslissing betreft, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan vellen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Daarom werd het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard, en werd bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet kan worden. De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.