ECLI:NL:RBZWB:2025:4181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
BRE 23/11171 t/m 23/11174
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen niet tijdig beslissen op verzoekschriften tot rentevergoeding door de Belastingdienst

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen van de inspecteur op verzoekschriften tot rentevergoeding met betrekking tot aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 tot en met 2020. De belanghebbende had op 2 mei 2023 en 9 mei 2023 verzoekschriften ingediend, maar de inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen op 3 november 2023 en 3 januari 2024. De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 behandeld, maar de belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk, omdat de inspecteur in de beroepsfase alsnog heeft beslist op de verzoekschriften. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken van de belanghebbende geen beschikkingen op aanvraag zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor er geen recht op een dwangsom bestaat. De rechtbank concludeert dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn en dat de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/11171 tot en met 23/11174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen van de inspecteur op verzoekschriften tot rentevergoeding van belanghebbende met betrekking tot de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 tot en met 2020 en de afwijzende beslissingen van de inspecteur van 3 november 2023 en 3 januari 2024.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2]. Belanghebbende heeft zich afgemeld voorafgaand aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de beroepen ten aanzien van het niet tijdig beslissen op de verzoeken terecht zijn en of belanghebbende daarbij recht heeft op een dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk ten aanzien van het niet-tijdig beslissen op de verzoekschriften en de verzoeken om een dwangsom. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2020 zijn verminderd naar aanleiding van het Kerstarrest van de Hoge Raad. [1]
4.1.
Belanghebbende heeft op 2 mei 2023 en 9 mei 2023 verzoekschriften ingediend om een rentevergoeding over het bedrag van de vermindering van de aanslagen
IB/PVV 2017, 2018, 2019 en 2020. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een dwangsom inzake het niet tijdig beslissen op deze verzoekschriften.
4.2.
De inspecteur heeft met zijn beslissing van 3 november 2023 de verzoekschriften om een rentevergoeding afgewezen.
4.3.
De inspecteur heeft met zijn beslissing van 3 januari 2024 geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom.

Motivering

Niet-tijdig beslissen
5. Ten aanzien van de door belanghebbende ingestelde beroepen in verband met het niet tijdig beslissen op de verzoekschriften overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
Omdat de inspecteur in de beroepsfase alsnog heeft beslist op de verzoekschriften van belanghebbende, ontvalt het belang aan het door belanghebbende ingestelde beroep in zoverre. De rechtbank verklaart de beroepen van belanghebbende, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de verzoekschriften daarom niet-ontvankelijk.
Dwangsom
5.2.
Artikel 4:17, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt op het moment dat een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Volgens het derde lid van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
5.3.
Belanghebbende stelt recht te hebben op een dwangsom omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op de verzoekschriften. De Belastingdienst heeft volgens belanghebbende vier wettelijke dwangsommen, vermeerderd met de wettelijke rente, verbeurd voor het niet tijdig beslissen op de verzoeken.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken van belanghebbende geen beschikkingen op aanvraag vormen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank stelt vast dat de gevraagde dwangsom samenhangt met die (geweigerde) beslissing. In een dergelijk geval staat ook tegen de beslissing om geen dwangsom toe te kennen geen bezwaar en beroep open. [2] De beroepen van belanghebbende zijn dus niet-ontvankelijk.
5.5.
Voor zover belanghebbende verzoekt om vervangende vergoedingen is de civiele rechter als restrechter bevoegd hierover te oordelen.
Conclusie en gevolgen
6. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de beroepen dus niet inhoudelijk. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 1 juli 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
2.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 21 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1830 en Hoge Raad 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:844.