Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen van de inspecteur op verzoekschriften tot rentevergoeding met betrekking tot aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 tot en met 2020. De belanghebbende had op 2 mei 2023 en 9 mei 2023 verzoekschriften ingediend, maar de inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen op 3 november 2023 en 3 januari 2024. De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 behandeld, maar de belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk, omdat de inspecteur in de beroepsfase alsnog heeft beslist op de verzoekschriften. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken van de belanghebbende geen beschikkingen op aanvraag zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor er geen recht op een dwangsom bestaat. De rechtbank concludeert dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn en dat de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.