ECLI:NL:RBZWB:2025:409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/02/430232 / FA RK 24-6073
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissings klachtencommissie Wvggz met betrekking tot dwangopname

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een beroep tegen de beslissingen van de klachtencommissie onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoeker die zich beklaagde over de behandeling van zijn klacht door de klachtencommissie en de uitvoering van een beslissing tot dwangopname. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie de ingediende klacht op 8 november 2024 ongegrond heeft verklaard. Verzoeker, die op 1 november 2024 een klacht indiende, was op dat moment opgenomen met een zorgmachtiging die tot 10 januari 2025 liep. De rechtbank heeft de klachten in twee onderdelen onderscheiden: de behandeling van de klacht door de klachtencommissie en de uitvoering van de dwangopname. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek met betrekking tot de behandeling door de klachtencommissie, omdat deze niet onder de bepalingen van artikel 10:3 Wvggz valt. Wat betreft de uitvoering van de dwangopname oordeelde de rechtbank dat aan de wettelijke vereisten was voldaan en dat de beslissing tot dwangopname niet in strijd was met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, omdat de klachten ongegrond werden verklaard. De rechtbank betreurde het dat de beslissing niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn kon worden genomen, maar dit was te wijten aan de werkdruk en de omstandigheden rondom de opname van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/430232 / FA RK 24-6073
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 en artikel 10:11 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Beschikking van 27 januari 2025van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op het ingediende verzoekschrift van
[verzoeker],
hierna te noemen: verzoeker,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende te [plaats 1],
advocaat: mr. Ph. van Kampen te Goes.
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoekster ingediend bij de klachtencommissie op 1 november 2024 (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- verzoeker;
- de zorgaanbieder, GGZ WNB, vertegenwoordigd door [naam], psychiater en mr. S. Nieuwenhuize, juridisch bestuursadviseur, hierna te noemen: verweerder
- zorgverantwoordelijke, [naam].

1.Procesverloop

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van 24 december 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief met bijlage van mr. Van Kampen van 8 januari 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het verweerschrift van 17 januari 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek stond gepland op 14 januari 2025 op het thuisadres van betrokkene te [plaats 1]. Wegens opname van verzoeker heeft de mondelinge behandeling uiteindelijk plaatsgevonden bij [accommodatie] te [plaats 2] op 22 januari 2025.
1.3
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- de advocaat van verzoeker;
- [naam], psychiater en zorgverantwoordelijke.
1.4
Bij aanvang van de mondelinge behandeling deelt de advocaat van verzoeker mede dat verzoeker slaapt. Verzoeker heeft slechte nachten gemaakt en afgelopen nacht helemaal niet geslapen. Na de gebruikelijk medicijninname vanochtend is hij in slaap gevallen. De advocaat deelt voorts mede dat verzoeker het goed vindt dat hij, de advocaat, het woord voert. Ook deelt de advocaat mede dat de moeder van verzoeker (ook mentor) van plan was om te komen maar door de vorm van chemotherapie die zij gisteren heeft gehad, niet in staat is om te komen.
De klachtencommissie is als zodanig geen partij in deze procedure. Zij is dan ook niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling.

2.Feiten

2.1
Bij beschikking van 10 juli 2024 is ten aanzien aan verzoeker een zorgmachtiging verleend tot 10 januari 2025 met de volgende vormen van verplichte zorg:
- toedienen medicatie;
- verrichten van medische controles;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie.
2.2
Verzoeker heeft op 1 november 2024 bij de klachtencommissie een klacht ingediend die is gericht op de beslissing om aan verzoeker verplichte zorg te verlenen in de vorm van een opname in een accommodatie van de zorgaanbieder.
Verzoeker beklaagt zich erover dat hij zich vrijwillig heeft laten opnemen, met de intentie de volgende dag naar huis te kunnen. De verplichte opname van verzoeker heeft de situatie slechter gemaakt, terwijl verzoeker zich voldoende gestabiliseerd achtte om terug naar huis te kunnen gaan. Verzoeker verzoekt tevens om de schade die hij hierdoor ondervond te vergoeden.
2.3
De klachtencommissie heeft op 8 november 2024 de klachten ongegrond verklaard. Deze beslissing heeft de klachtencommissie op 22 november 2024 op schrift gesteld en aan verzoeker toegezonden. De kennisgeving van de uitspraak is verzonden op 11 november 2024.
2.4
Verzoeker is momenteel opgenomen met een zorgmachtiging die voor 6 maanden is verleend.

3.Het verzoek

3.1
Verzoeker verzoekt de rechtbank om de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen en zijn klachten alsnog gegrond te verklaren en een billijke schadevergoeding vast te stellen van € 100,= voor iedere dag dat verzoeker sinds 23 oktober 2024 in de accommodatie van de zorgaanbieder krachtens verplichte opname heeft verbleven.

4.De standpunten

4.1
Aan zijn verzoek legt verzoeker, samengevat, het volgende ten grondslag.
Verzoeker kan zich niet met de beslissing van de klachtencommissie verenigen. Verzoeker heeft tijdens de zitting van de klachtencommissie op 8 november 2024 geen bijstand van ‘zijn’ patientenvertrouwenspersoon gehad en ook zijn moeder, tevens mentor, was daarbij niet aanwezig. Daarmee heeft de behandeling van de klacht in strijd met wettelijke bepalingen plaatsgevonden. Niet is gebleken dat er door de klachtencommissie goede belangenafwegingen zijn gemaakt en zorgvuldig is gehandeld. De klachtencommissie had zoveel mogelijk naar de wensen van verzoeker moeten kijken en wat de mogelijkheden zijn. Verzoeker is het recht op bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon onthouden en zijn mentor is niet voor de zitting uitgenodigd. De klachtencommissie heeft niet voldaan aan de eisen die als waarborg voor de behartiging van de belangen van een kwetsbaar persoon als verzoeker in de wet zijn opgenomen.
Voorts stelt verzoeker dat niet aan de vereisten van artikel 8:9 Wvggz is voldaan. De behandelaar heeft niet met vezoeker en ook niet met zijn mentor (werkelijk) overleg gehad alvorens over te gaan tot opname. Verzoeker heeft ook voorafgaande aan de toepassing van de opname geen afschrift van de beslissing tot toepassing daarvan gehad. Daarmee wist verzoeker niet dat hij een klacht kon indienen noch dat hij bijstand van een patiëntenvertrouwenspersoon kon hebben. Het verzet van verzoeker had gehonoreerd moeten worden en in overleg met hem had tot een vorm van behandeling moeten worden gekomen die voor verzoeker proportioneel en effectief zou zijn.
Door de schending van een eerlijk proces door de klachtencommissie heeft verzoeker schade geleden.
Tijdens de mondelinge behandeling voegt de advocaat daar nog aan toe dat het in de kern gaat om de manier waarop verzoeker in de instelling tegemoet wordt getreden, de algehele gang van zaken. Verzoeker is volledig afhankelijk van de instelling. Zij bepalen wat hij eet, toegediend krijgt, mag doen, etc. De instelling moet er daarom voor zorgen dat verzoeker ‘empowered’ is. Bijstand op de belangrijke momenten door de pvp-er en mentor valt daaronder.
4.2
Verweerder brengt, samengevat, het volgende naar voren.
Op grond van artikel 10:7 Wvggz kan alleen beroep worden ingesteld ter verkrijging van een beslissing over de klacht over nakoming van een verplichting of beslissing op grond van in artikel 10:3 lid 1 Wvggz genoemde wetsartikelen. Daar valt een klacht over de wijze waarop de klachtencommissie de klacht heeft behandeld niet onder.
Aan de vereisten van arikel 8:9 Wvggz is voldaan waarbij verweerder opmerkt dat voor opname toetsing en registratie van de wilsbekwaamheid niet vereist is en derhalve ook overleg met de vertegenwoordiger niet is vereist. De heer [naam] wist uit recente eerdere contacten dat de mentor het eens was met verplichte opname.
Het verzoek tot schadevergoeding moet worden afgewezen omdat de handelwijze van de klachtencommissie niet kan worden voorgelegd. Subsidiair stelt verweerder, zo begrijpt de rechtbank, dat verweerder niet aansprakelijk kan worden gehouden voor hetgeen de klachtencommissie al dan niet zou hebben gedaan of nagelaten.

5.Beoordeling

5.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekster ontvankelijk is in zijn verzoek. Het verzoekschrift is binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank ingediend.
5.2
De rechtbank onderscheidt – met verweerder – twee klachtenonderdelen:
- de behandeling van de klacht door de klachtencommissie voldeed niet aan de daaraan te stellen eisen;
- de uitvoering van de dwangopname voldeed niet aan de daar aan te stellen eisen.
Behandeling van de klacht door de klachtencommissie
5.3
Allereerst ligt de vraag voor of dit klachtonderdeel van verzoeker betrekking heeft op een beslissing die valt onder de limitatieve opsomming van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend als opgenomen in artikel 10:3 Wvggz.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker, met betrekking tot de klacht over de behandeling van zijn klacht door de klachtencommissie, niet-ontvankelijk is in het verzoek. Het in artikel 10:7 Wvggz geregelde verzoek aan de rechtbank om ‘een klacht’ te beoordelen ziet op de beoordeling door de rechtbank van een klacht zoals die bij de zorgaanbieder is ingediend door verzoeker. De door de wet gehanteerde formulering dat het hier een beroep betreft is verwarrend, immers er wordt niet gedoeld op het in beroep gaan van de beslissing van de klachtencommissie maar om een (her)beoordeling van de klacht. Dat artikel 10:7 Wvggz zo moet worden uitgelegd, blijkt ook uit artikel 10:10 Wvggz, waarin ook gesproken wordt over ‘de klacht tegen de beslissing’ waarbij het gaat om een beslissing van de geneesheer-directeur of de zorgverantwoordelijke.
De rechtbank geeft verzoeker in overweging om te bezien of hoofdstuk 13 van de Wvggz hem een mogelijkheid biedt om zijn bezwaren (bij de inspectie) aan de orde te stellen.
De dwangopname
5.5
Artikel 10:3 Wvggz bepaalt onder meer dat over de nakoming van een verplichting of een beslissing op grond van artikel 8:9 verzoeker een klacht kan indienen.
5.6
Uit artikel 8:9 Wvggz lid 1 volgt dat de zorgverantwoordelijke ter uitvoering van de zorgmachtiging een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet neemt dan nadat hij:
zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene,
met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd, en
voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur.
Uit lid 2 van voormeld artikel volgt dat de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van de zorgmachtiging op schrift stelt en deze beslissing van een schriftelijke motivering voorziet.
5.7
De rechtbank stelt, op grond van de stukken en de mondelinge behandeling het volgende vast:
Op 22 oktober 2024 besluit het ambulant team dat verzoeker moet worden opgenomen. Verzoeker was psychotisch, nam zijn medicatie niet meer in en veroorzaakte ernstig nadeel. De buurt was zijn geroep en getier op straat zat, zijn huis was verwaarloosd en zijn moeder had haar chemotherapie stopgezet om voor hem te zorgen. Men was die dag verbaasd dat verzoeker vrijwillig meeging naar [accommodatie]. De heer [naam], psychiater en (destijds) zorgverantwoordelijke, is – omdat verzoeker de ochtend van 23 oktober 2024 naar huis wilde – die ochtend met verzoeker in gesprek gegaan. Uit de journaalregels van die dag blijkt dat de zorgverantwoordelijke constateert dat verzoeker (nog steeds) psychotisch ontregeld is en dat verschillende gevaarscriteria van toepassing zijn. Omdat verzoeker op dat moment nog steeds aangeeft dat hij weg wil, krijgt hij op dat moment de mededeling dat er vanaf dat moment sprake is van een verplichte opname. In de middag van 23 oktober 2024 is de beslissing tot verplichte opname op schrift gesteld. De zorgverantwoordelijke heeft de moeder van verzoeker de dag ervoor gesproken over het opnemen van verzoeker in [accommodatie]. De avond van 23 oktober 2024 is de moeder bij verzoeker op bezoek geweest.
5.8
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorschriften van artikel 8:9, eerste en tweede lid, Wvggz is voldaan. Naar aanleiding van de ontslagwens van verzoeker heeft de zorgverantwoordelijke verzoeker gesproken en geconstateerd dat de toestand van verzoeker een gedwongen opname noodzakelijk maakte. Anders dan verzoeker stelt, was de zorgverantwoordelijke niet verplicht om (eerst) de mentor te spreken en de beslissing meteen schriftelijk uit te reiken. Immers, artikel 8:9 lid 3 Wvggz bepaalt (onder meer) dat de geneesheer-directeur verzoeker, de vertegenwoordiger en de advocaat een afschrift van de beslissing geeft.
5.9
Ten aanzien van de proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid van de dwangopname overweegt de rechtbank nog als volgt. Uit de beslissing van de zorgverantwoordelijke volgt dat de stoornis van verzoeker leidde tot ernstig nadeel. Zo was er blijkens de journaalregels van 23 oktober 2024 op het moment van het nemen van de beslissingen tot een dwangopname sprake van een psychotische ontregeling met verschillende gevaarscriteria in de vorm van maatschappelijke teloorgang en overbelasting van zijn moeder. Omdat de buurt zich tegen verzoeker begon te keren en verzoeker zijn medicatie niet meer innam, bestond er geen andere mogelijkheid om het ernstig nadeel af te wenden dan door een dwangopname. Voor wat betreft het beginsel van subsidiariteit overweegt de rechtbank dat ook hieraan is voldaan. Evenals de klachtencommissie heeft ook de rechtbank geconstateerd dat de zorgverantwoordelijke alvorens over te gaan tot een dwangopname geprobeerd heeft om verzoeker tot een vrijwillig verblijf bij de instelling te bewegen. Bovendien begrijpt de rechtbank dat de dwangopname op dat moment effect heeft gehad. Daarmee is de doelmatigheid en subsidiariteit gegeven.
5.1
Alles overwegende acht de rechtbank de beslissing tot een dwangopname niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat in de beschikking van 10 juli 2024 is geoordeeld dat verzoeker verplichte zorg nodig heeft in de vorm van een ‘opname in een accommodatie’ waarbij deze criteria ook zijn getoetst.
5.11
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de klachten van betrokkene, met het oog op het bepaalde in artikel 10:10 Wvggz, ongegrond verklaren.
Schadevergoeding
5.12
Nu de klacht van betrokkene ten aanzien van de dwangsopname ongegrond wordt verklaard en verzoeker ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op de behandeling door de klachtencommissie niet-ontvankelijk zal worden verklaard, ziet de rechtbank geen grond om een schadevergoeding toe te kennen aan verzoeker. Het daartoe strekkende verzoek van verzoeker zal dan ook worden afgewezen.
5.13
Ten slotte hecht de rechtbank eraan te constateren dat zij niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn een beslissing heeft genomen op het verzoek. Dit is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven. De rechtbank betreurt het dat de beslissing niet tijdig kon worden genomen. De feestdagen, werkdruk en het feit dat verzoeker vanuit een crisissituatie moest worden opgenomen bij een instelling in een ander arrondissement, waarbij de urgentie om snel duidelijkheid te hebben over de klacht er niet meer was, hebben hiertoe geleid.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1
verklaart verzoeker ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op de behandeling door de klachtcommissie, niet-ontvankelijk;
6.2
verklaart de klacht voor het overige ongegrond,
6.3
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Indien het uitsluitend gaat om de afwijzing van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat op grond van artikel 358 lid 1 Rv wel hoger beroep open.(zie HR 14-10-2011,ECLI:NL:HR:2011:BT7590)