Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
- de advocaat van verzoeker;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een beroep tegen de beslissingen van de klachtencommissie onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De zaak betreft een verzoeker die zich beklaagde over de behandeling van zijn klacht door de klachtencommissie en de uitvoering van een beslissing tot dwangopname. De rechtbank heeft vastgesteld dat de klachtencommissie de ingediende klacht op 8 november 2024 ongegrond heeft verklaard. Verzoeker, die op 1 november 2024 een klacht indiende, was op dat moment opgenomen met een zorgmachtiging die tot 10 januari 2025 liep. De rechtbank heeft de klachten in twee onderdelen onderscheiden: de behandeling van de klacht door de klachtencommissie en de uitvoering van de dwangopname. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek met betrekking tot de behandeling door de klachtencommissie, omdat deze niet onder de bepalingen van artikel 10:3 Wvggz valt. Wat betreft de uitvoering van de dwangopname oordeelde de rechtbank dat aan de wettelijke vereisten was voldaan en dat de beslissing tot dwangopname niet in strijd was met de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De rechtbank heeft het verzoek tot schadevergoeding afgewezen, omdat de klachten ongegrond werden verklaard. De rechtbank betreurde het dat de beslissing niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn kon worden genomen, maar dit was te wijten aan de werkdruk en de omstandigheden rondom de opname van verzoeker.