ECLI:NL:RBZWB:2025:4084

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/5242
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015, ter hoogte van € 13.651, en had tevens belastingrente in rekening gebracht. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende in een vaststellingsovereenkomst afstand had gedaan van het recht op bezwaar en beroep tegen de naheffingsaanslag.

De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het bezwaar en concludeert dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende had het bezwaarschrift pas in februari 2024 ingediend, terwijl de naheffingsaanslag al in 2020 was opgelegd. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende de naheffingsaanslag in ieder geval in 2021 heeft ontvangen, gezien de afspraken in de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, waardoor de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 mei 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de tijdvakken in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten hoogte van € 13.651 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 2.530 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het bezwaar tegen de naheffingsaanslag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.
4.1.
[gemachtigde] heeft een woning met kantoorruimte laten bouwen aan [adres] in [plaats] (het pand). Belanghebbende heeft het pand tot het ondernemingsvermogen gerekend en de voorbelasting op de bouwkosten in aftrek gebracht. [gemachtigde] heeft de kantoorruimte van 1 januari 2010 tot 1 september 2021 verhuurd met omzetbelasting aan [belanghebbende] B.V.
4.2.
De inspecteur heeft een beschikking afgegeven voor het bestaan van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting tussen [belanghebbende] B.V. De beschikking is per 1 januari 2015 ingetrokken. Partijen zijn het erover eens dat in de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 materieel nog een fiscale eenheid voor de omzetbelasting bestond.
4.3.
Belanghebbende heeft op 27 februari 2018 een suppletie omzetbelasting ingediend over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 (2015). Belanghebbende heeft in de suppletie een bedrag aan te betalen omzetbelasting van in totaal € 13.390 aangegeven, waarvan € 9.281 betrekking heeft op het privégebruik van het pand aan [adres] in [plaats] . Belanghebbende heeft eerder een bedrag van € 261 aan omzetbelasting op aangifte terugontvangen. De suppletie resulteert dan ook in een te betalen bedrag van € 13.651.
4.4.
De inspecteur heeft op 4 december 2020 de naheffingsaanslag opgelegd en de belastingrentebeschikking vastgesteld conform de suppletie.
4.5.
Partijen hebben over het aangeven van het privégebruik van het pand uiteindelijk op 10 oktober 2021 een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. In de VSO staat - voor zover hier van belang - het volgende:

“4. Feiten

(…)
Op basis van deze suppletie is met dagtekening 4 december 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting over 2015 van € 13.651 opgelegd aan de fiscale eenheid [belanghebbende] B.V.
(…)
5. Gevolgen
Partijen verbinden aan de hiervoor vermelde feiten de volgende fiscaalrechtelijke of civielrechtelijke gevolgen:
(...)
De naheffingsaanslag omzetbelasting 2015 die is opgelegd aan de [belanghebbende] B.V. blijft in stand. Er zal geen bezwaar tegen deze naheffingsaanslag worden ingediend voor het gedeelte dat het privégebruik van het pand [adres] te [plaats] betreft. Dit gedeelte betreft een bedrag van € 9.281.”
En:
8. Afstand van rechtsmiddelen
Partij A doet ter zake van de in deze overeenkomst geregelde onderwerpen uitdrukkelijk afstand van het recht op bezwaar en het recht op beroep bij de rechter. (…)
Ingeval één van de partijen zich om welke reden dan ook niet (geheel) houdt aan hetgeen in deze overeenkomst is afgesproken, staat het de andere partij vrij om een van deze overeenkomst afwijkend standpunt in te nemen. Voor beide partijen staan alsdan alle wettelijke mogelijkheden open.”
En:
13. Gevolgen niet nakomen overeenkomst
Ingeval één van de partijen zich om welke reden dan ook niet (geheel) houdt aan hetgeen in deze overeenkomst is afgesproken, staat het de andere partij vrij om een van deze overeenkomst afwijkend standpunt in te nemen. Voor beide partijen staan alsdan alle wettelijke mogelijkheden open.
Het gevolg is dat voor beide partijen alle wettelijke mogelijkheden openstaan zoals het opleggen van navorderingsaanslagen/ naheffingsaanslagen door partij B en het recht van partij A om tegen de opgelegde aanslagen in bezwaar te komen en beroep bij de rechter aan te tekenen.”
4.6.
Belanghebbende heeft op 8 februari 2024 een bezwaarschrift ingediend tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende op grond van de VSO afstand heeft gedaan van het recht op bezwaar en beroep tegen de naheffingsaanslag.

Motivering

Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende in de VSO afstand heeft gedaan van zijn recht op bezwaar en beroep tegen de naheffingsaanslag. In beroep stelt de inspecteur dat het bezwaar tevens niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend. Volgens de inspecteur is de naheffingsaanslag naar het juiste adres gestuurd en moet belanghebbende, gelet op de VSO, in ieder geval ten tijde van het vaststellen van de VSO de naheffingsaanslag hebben ontvangen. Daartoe voert de inspecteur aan dat de naheffingsaanslag in de VSO meerdere keren wordt benoemd en belanghebbende alle pagina’s heeft geparafeerd.
5.1.
Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst zich niet heeft gehouden aan de afspraken in de VSO en dat daarom de mogelijkheid voor bezwaar en beroep voor belanghebbende weer open staat. Daarnaast stelt belanghebbende dat het bezwaar en het beroep ook zien op de overige elementen van de naheffingsaanslag die geen betrekking hebben op het privégebruik van het pand. Met betrekking tot de tijdigheid van het bezwaar heeft [gemachtigde] in het bezwaarschrift verklaard dat hij pas op 19 januari 2024 op de hoogte is gesteld van de naheffingsaanslag, omdat hij op die datum een betalingsherinnering ontving. Ter zitting heeft [gemachtigde] desgevraagd verklaard dat hij niet met zekerheid durft te stellen dat hij de naheffingsaanslag niet heeft ontvangen en dat het mogelijk is dat hij de naheffingsaanslag over het hoofd heeft gezien in de coronaperiode, waarin hij zelf ook ziek is geweest.
5.2.
De rechtbank beoordeelt eerst of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard vanwege termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft weliswaar in het bezwaarschrift gesteld dat de naheffingsaanslag van 4 december 2020 pas in januari 2024 bekend werd door middel van de betalingsherinnering, maar gelet op de VSO waarin deze naheffingsaanslag uitdrukkelijk aan de orde is gekomen en gelet op de omstandigheid dat belanghebbende toen niet aan de orde heeft gesteld dat hij deze niet heeft ontvangen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze naheffingsaanslag in ieder geval in 2021 door belanghebbende is ontvangen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat, gelet op de verklaring van belanghebbende ter zitting, belanghebbende zelf ook niet uitsluit dat de naheffingsaanslag toch is ontvangen. Nu belanghebbende het bezwaarschrift pas jaren later, in februari 2024, heeft ingediend, is het niet ingediend binnen zes weken nadat de naheffingsaanslag is bekendgemaakt [1] of zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd. [2] Naar het oordeel van de rechtbank maakt ook de coronaperiode of ziekte van belanghebbende niet dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding [3] , aangezien belanghebbende blijkbaar wel in staat was om de naheffingsaanslag in 2020 en 2021 met de inspecteur te bespreken in het kader van het vaststellen van de VSO.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende reeds vanwege de termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een beoordeling van de vraag of en in hoeverre belanghebbende gelet op de VSO nog bezwaar of beroep had mogen instellen tegen de naheffingsaanslag komt de rechtbank dan niet toe. Ook komt de rechtbank dan niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 1 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikelen 6:7, 6:8 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515.
3.Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.