ECLI:NL:RBZWB:2025:4076

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
02-244509-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en veroordeling wegens ontucht met een minderjarige

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht met een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. De aangeefster had verklaard dat de verdachte haar had vastgepakt en gedwongen tot seksuele handelingen, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet door objectief bewijs werden ondersteund.

Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde feit van ontucht met een minderjarige, omdat de verdachte op 15 januari 2022 seksuele gemeenschap had gehad met de 15-jarige aangeefster. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een gelijkwaardige relatie tussen de verdachte en de aangeefster, en dat de verdachte zich bewust was van de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 150 uur op, subsidiair 75 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-244509-23
vonnis van de meervoudige kamer van 2 juli 2025
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. G. Kaya, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Daarnaast is [aangeefster] als benadeelde partij verschenen, vergezeld door haar raadsvrouw mr. N.M.E. Verpaalen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat verdachte zich primair schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en subsidiair aan ontucht met een minderjarige.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde. Hij heeft tot een bewezenverklaring gerekwireerd ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het primair tenlastegelegde
Voor een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde verkrachting moet door de rechtbank worden beoordeeld of er sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dit houdt in dat verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid het slachtoffer moet hebben
gedwongentot het ondergaan van een seksuele handeling. Er zijn door aangeefster verschillende elementen benoemd, waaruit die dwang zou hebben bestaan. Zij heeft verklaard door verdachte te zijn vastgepakt, geknepen, geslagen, meegetrokken, vastgehouden en te zijn uitgekleed. Zij heeft verklaard dat haar te verstaan is gegeven:
“of je het wil of niet, ik ga je gewoon pakken”.
De rechtbank is met het Openbaar Ministerie en de verdediging van oordeel dat de door aangeefster benoemde elementen van dwang niet door enig (objectief) bewijsmiddel worden ondersteund. Bij deze stand van zaken is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het primair tenlastegelegde feit. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.3
Het subsidiair tenlastegelegde
Het juridisch kader
Het delictsbestanddeel ‘ontuchtige handelingen’ van artikel 245 Sr (oud) omvat alle handelingen van seksuele aard, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De vraag of dit in de onderhavige strafzaak zo is, is naar het oordeel van de Hoge Raad afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hoewel daarover in het algemeen geen scherpe begrenzing aan kan worden gegeven, dient wel sprake te zijn van een zekere mate van gelijkwaardigheid. Het ontuchtig karakter kan ontbreken bij seksueel contact met een minderjarige als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. Tot slot is het vaste jurisprudentie dat de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd is, zodat opzet van verdachte hieromtrent niet vereist is
(vgl. Hoge Raad 9 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1884).
De feiten en omstandigheden
Aangeefster verklaarde dat zij op 15 januari 2022 seks heeft gehad met verdachte in de woning van haar moeder te [plaats] . Ook verklaarde zij dat verdachte daarbij zijn penis in haar vagina heeft geduwd. Dit onderdeel van de aangifte wordt ondersteund door het forensisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden aan een condoom, dat kort na 15 januari 2022 in de badkamer van de genoemde woning is gevonden. Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter zitting bevestigd dat hij met aangeefster die dag geslachtsgemeenschap heeft gehad. Volgens verdachte betrof het een gezamenlijk initiatief.
Op het moment van de seksuele gemeenschap was aangeefster 15 jaar en verdachte 18 jaar oud. Aangeefster stond onder toezicht van Jeugdzorg en verbleef op een woongroep in verband met psychische problematiek van haar moeder. Naast de uithuisplaatsing doorliep aangeefster een traject van Multisysteem therapie. Volgens het Nederlands Jeugdinstituut betreft dit een behandeling voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Aangeefster was ook bekend bij het Centrum voor Jeugd en Gezin. In zijn verhoor bij de politie omschreef verdachte aangeefster als een ‘psychopathisch en gestoord’ meisje. Op het onderzoek ter zitting voegde verdachte daaraan toe dat hij aangeefster associeert met ‘gek gedrag’, zonder dit verder te duiden of nader te concretiseren.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de vaststaande feiten volgt dat verdachte als 18-jarige seksuele gemeenschap heeft gehad met de 15-jarige aangeefster. Dit is een strafbaar feit, tenzij geen sprake is van handelen in strijd met de sociaal-ethische norm. In dit verband oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat er geen sprake is geweest van een gelijkwaardige relatie tussen verdachte en aangeefster. De leeftijdsverschillen zijn niet zeer gering, omdat het destijds immers gaat om een meerderjarige man van 18 en een minderjarig meisje van 15. Zij verschillen ook behoorlijk van elkaar op het gebied van scholing, huisvesting en werk. Er komt dan ook betekenis toe aan het feit dat verdachte en aangeefster in een andere levensfase verkeren. Verder is niet gebleken dat er tussen hen beiden een affectieve verstandhouding of andere vorm van emotionele verbondenheid heeft bestaan. Daarnaast volgt uit de feiten dat verdachte bekend was met het feit dat aangeefster kwetsbaar was
Het verweer van de verdediging dat geen sprake was van strijd met de sociaal-ethische norm verwerpt de rechtbank dan ook.
Op basis van wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het vastgestelde seksueel contact dat tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden als ontuchtig moet worden beschouwd. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een minderjarige, waarbij hij het lichaam van aangeefster seksueel is binnengedrongen. Het subsidiair tenlastegelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 januari 2022 te [plaats] , met [aangeefster] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [aangeefster] geduwd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is in de strafeis opgenomen een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis. Voort is verzocht om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, conform artikel 38v Sr, die dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, bij een bewezenverklaring, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feitVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een destijds 15-jarig en kwetsbaar meisje. De handelingen bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam door geslachtsgemeenschap te hebben. Verdachte heeft beklemtoond dat er sprake zou zijn geweest van een wederzijds initiatief. Het slachtoffer heeft dit betwist. Bovendien is de wet er juist voor bedoeld dat kinderen worden beschermd. Kinderen op deze leeftijd worden nog niet geacht hier zelf weloverwogen keuzes in te kunnen maken, laat staan de consequenties van die keuzes te overzien. Verdachte heeft met zijn gedragingen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en waardigheid van het slachtoffer. Hij heeft zich niet om de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer bekommerd, maar zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten op latere leeftijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. De impact van dit feit op het slachtoffer is nu al groot, zo is gebleken uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring. Verdachte lijkt hier onverschillig tegenover te staan. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die plegen te worden opgelegd voor soortgelijke misdrijven. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte blijkt dat hij eenmaal eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet eerder voor zedenfeiten is veroordeeld. De rechtbank weegt ten gunste van verdachte mee dat het feit al langere tijd geleden is gepleegd, hij sinds dit voorval niet opnieuw in de fout is gegaan, inmiddels een eigen bedrijf heeft opgericht met toekomstperspectief, een bestendige relatie heeft en dat artikel 63 Sr van toepassing is.
De redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6 van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een dergelijke handeling worden aangemerkt. Het uitgangspunt is dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 27 februari 2023 is aangehouden. Hij is diezelfde dag voor het eerst als verdachte verhoord en geconfronteerd met de verdenking die op hem rust. De redelijke termijn heeft dus op die datum aanvang genomen. Er zijn volgens de rechtbank geen bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat niet binnen twee jaar een einduitspraak is gevolgd. De berechting in onderhavige strafzaak heeft hierdoor onnodig vertraging opgelopen. Volgens de rechtbank is na twee jaar, dus op 27 februari 2025, de redelijke termijn verstreken. De rechtbank zal op 2 juli 2025 uitspraak doen. De redelijke termijn is daardoor met meer dan vier maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
StrafAlles afwegend zou de rechtbank louter willen volstaan met een taakstraf. Vanwege het taakstrafverbod van artikel 22b Sr moet er ook nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf volgen. De rechtbank zal de onvoorwaardelijke gevangenisstraf echter beperken tot één dag, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, nu verdachte en aangeefster al elk contact met elkaar hebben verbroken en dat respecteren, zodat de gronden voor een dergelijke maatregel ontbreken. De rechtbank veroordeelt verdachte, alles afwegend, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis.

7.De benadeelde partij

De standpunten van de procespartijen
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering tot schadevergoeding af te wijzen en subsidiair te matigen naar een bedrag dat door de rechtbank als passend wordt beschouwd.
De vordering tot schadevergoeding
Namens de benadeelde partij [aangeefster] wordt een vergoeding van schade gevorderd voor een bedrag van € 10.000,-, uitgaande van een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, en een bedrag van € 2.000,-, als het subsidiair tenlastegelegde bewezen zou worden verklaard. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade (smartengeld). Er is verzocht dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder wordt verzocht toepassing te geven aan de schadevergoedingsmaatregel. Het verzoek is schriftelijk onderbouwd en ter zitting nader toegelicht door de raadsvrouw van de benadeelde partij. Bovendien is een medisch journaal uit 2024 van de benadeelde partij bijgevoegd, waarbij de systeemtherapeut en klinisch psycholoog de diagnose van PTSS hebben vastgesteld.
De beoordeling van de vordering tot schadevergoeding
De verdachte heeft met zijn gedrag een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. De aard en ernst van die normschending brengen mee dat de nadelige gevolgen voor haar zozeer voor de hand liggen, dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van “een aantasting in de persoon op andere wijze” in de zin van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Er bestaat mitsdien een geval waarin recht bestaat op vergoeding van immateriële schade.
Bij de begroting van de immateriële schade neemt de rechtbank in aanmerking de aard en ernst van de normschending en de gestelde gevolgen voor zover die niet zijn betwist. Verder kijkt de rechtbank naar wat andere rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld toekennen. Gelet op het één en ander begroot de rechtbank de immateriële schade op € 1.500,-. De omstandigheid dat de benadeelde partij al eerder kampte met psychische klachten en daarmee een kwetsbare predispositie had, staat aan toerekening van immateriële schade niet in de weg. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. Mede gelet op de betwisting door de verdachte van bepaalde gestelde gevolgen, zoals de PTSS, is in zoverre nader debat en mogelijke bewijsvoering nodig wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregelDe rechtbank zal de wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf 15 januari 2022. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank conform artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22b, 22c, 22d, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) dag;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] een bedrag van in totaal € 1.500,- dat geheel bestaat uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [aangeefster] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] (voor het subsidiaire feit), € 1.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 januari 2022, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. V.M. Schotanus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juli 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
primair:
hij op of omstreeks 15 januari 2022 te [plaats] , door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of(een) andere feitelijkhe(i)d(en), [aangeefster] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , immers heeft verdachte zijn penis in de vagina van die [aangeefster] gestopt, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hieruit dat verdachte,
- die [aangeefster] vastpakte en/of in haar arm en/of bil kneep,
- die [aangeefster] meetrok naar haar slaapkamer,
- die [aangeefster] op haar lichaam, althans haar rug en billen heeft geslagen
- die [aangeefster] aan haar haren heeft getrokken en op haar buik op bed heeft gelegd,
- die [aangeefster] heeft vastgehouden bij haar nek,
- de broek en het slipje van die [aangeefster] heeft uitgetrokken,
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd “of je het wil of niet, ik ga je gewoon pakken”,
althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of (aldus) voor die [aangeefster] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
(artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht)
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2022 te [plaats] , met [aangeefster] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [aangeefster] geduwd/gebracht;
(artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht)