ECLI:NL:RBZWB:2025:403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/11153 en 23/11154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen belastingaanslagen en aftrek specifieke zorgkosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De rechtbank oordeelt over de aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet voor het jaar 2018, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.765 en een aanslag Zvw van € 4.306 heeft opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, met name tegen de afwijzing van aftrek voor specifieke zorgkosten. De rechtbank heeft de beroepen op 16 december 2024 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur. De rechtbank concludeert dat de inspecteur ten onrechte kosten voor specifieke zorgkosten, waaronder extra vervoerskosten, niet in aftrek heeft toegelaten. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een vermindering van de aanslagen, en vernietigt de uitspraken op bezwaar. De aanslag IB/PVV wordt verminderd naar een belastbaar inkomen van € 38.357 en de aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 3.898. De belastingrentebeschikkingen worden dienovereenkomstig aangepast. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/11153 en 23/11154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] ([land]), belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde])
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van 13 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.765 (de aanslag IB/PVV) en een aanslag Zvw opgelegd naar een bedrag van € 4.306 (de aanslag Zvw) opgelegd. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslagen heeft de inspecteur aan belanghebbende belastingrente naar bedragen van respectievelijk € 12 en € 2 in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of, en zo ja, tot welke hoogte belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De inspecteur heeft zich gedurende de beroepsprocedure op het standpunt gesteld dat de kosten van € 408 ten aanzien van het resultaat uit overige werkzaamheden ten onrechte niet in aftrek zijn toegelaten. De rechtbank zal de inspecteur daarin volgen. Dit betekent dat de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen naar te hoge bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende was gehuwd en stond in 2018 ingeschreven bij de gemeente Ede. Zijn partner heeft diverse medische aandoeningen, als gevolg waarvan zij is aangewezen op een rolstoel.
3.1.
Belanghebbende heeft op 23 mei 2019 aangifte IB/PVV 2018 (de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.505. Hij heeft in de aangifte een aftrek voor specifieke zorgkosten opgevoerd van € 5.779.
3.2.
Op 26 januari 2022 stuurt de inspecteur belanghebbende een e-mail naar aanleiding van de brief van 9 januari 2020. In de e-mail staat (onder meer) het volgende:
“Ik ontving uw aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2018. Op 30 november 2019 is aan u een vragenbrief gestuurd. Op 16 januari 2020 hebt u hierop gereageerd. Bij uw reactie heb ik geen onderbouwende stukken ontvangen. Om de aangifte te kunnen beoordelen, heb ik echter aanvullende informatie nodig. Ik heb u daarom met dagtekening 23 december 2021 een nieuwe vragenbrief gestuurd. Helaas hebt u deze brief over het hoofd gezien (…)
Bij extra vervoerskosten door ziekte of door invaliditeit:
(…) een berekening van uw extra vervoerskosten in vergelijking met mensen die niet ziek of invalide zijn, maar die financieel en maatschappelijk met u vergelijkbaar zijn. Bij de berekening van de extra vervoerskosten zal ik de berekening uit de uitspraak van het Hof aanhouden.
Als het gaat om extra vervoerskosten per auto:

type, merk en bouwjaar van de auto;

een specificatie van de totale autokosten (brandstof, onderhoud, verzekering, motorrijtuigenbelasting, waskosten);

de nota's en de betalingsbewijzen van deze autokosten;

de brandstof bonnen;

de aankoopprijs van de auto('s);

de afschrijvingstabel.
3.3.
Met dagtekening 7 april 2022 heeft de inspecteur de aanslag aan belanghebbende opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur de inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking gecorrigeerd met € 481. Hij heeft daarbij een aftrek voor specifieke zorgkosten geaccepteerd tot een bedrag van € 300, min de drempel van € 361.
3.4.
Het belastbaar inkomen uit werk en woning en de aftrek specifieke zorgkosten zijn in de aangifte en de aanslag als volgt opgebouwd:
Aangifte
Aanslag
Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking
- [B.V.]
€ 36.297
€ 36.297
- SVPB
€ 3.825
nihil
Inkomsten uit overig werk (SVPB)
nihil
€ 4.306
Inkomsten eigen woning
- € 1.838
- € 1.838
Aftrek specifieke zorgkosten
- € 5.779
nihil
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 32.505
€ 38.765
Aangifte
Aanslag
Kosten medicijnen
€ 404
nihil
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 314
nihil
Uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte of invaliditeit
€ 5.232
nihil
Extra uitgaven kleding en beddengoed
€ 300
€ 300
Genees- en heelkundige hulp
€ 160
nihil
Uitgaven specifieke zorgkosten voor toepassing verhoging
€ 6.410
€ 300
Grondslag specifieke zorgkosten
€ 6.250
€ 300
Verhoging specifieke zorgkosten
€ 0
€ 0
Totaal uitgaven specifieke zorgkosten
€ 6.410
€ 300
Drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ 631
€ 631
Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten
€ 5.779
nihil
3.5.
Belanghebbende heeft ten aanzien van uitgaven voor vervoer in een eerdere procedure geprocedeerd (belastingjaar 2013). Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] heeft het beroep gegrond verklaard. Daarbij heeft het Gerechtshof beslist dat de extra aftrek voor specifieke zorgkosten wegens uitgaven voor vervoer voor het jaar 2013, volgens een bepaalde berekeningsmethodiek, € 896 bedraagt.

Overwegingen

Specifieke zorgkosten
4. Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. [2] De bewijslast rust op belanghebbende. Dit betekent dat belanghebbende – bij gemotiveerde betwisting door de inspecteur, hetgeen zo is - aannemelijk moet maken dat hij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd, dat de uitgaven op hem drukken en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek. De rechtbank zal hierna beoordelen of en in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van de door hem opgevoerde zorgkosten.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de uitgaven voor extra kleding en beddengoed van € 300 in aftrek heeft toegelaten. De uitgaven voor extra kleding en beddengoed vormen daarom geen geschilpunt.
Kosten medicijnen en genees- en heelkundige hulp
4.2.
Farmaceutische hulpmiddelen komen alleen voor aftrek in aanmerking als zij zijn verstrekt op voorschrift van een arts [3] en onder genees- en heelkundige hulp wordt (onder andere) een behandeling door een arts verstaan. [4] De rechtbank constateert dat belanghebbende geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat hij kosten voor voorgeschreven medicijnen of genees- en heelkundige hulp heeft gemaakt die het eigen risico van € 385 overstijgen. Het door belanghebbende overgelegde eigen Excel-bestand waaruit enkel de geclaimde bedragen aan aftrek volgen, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Dit is feitelijk geen onderbouwing maar een andere weergave van de bestreden stelling van belanghebbende. Dit betekent dat de inspecteur bij deze stand van zaken de opgevoerde kosten van € 314 (medicijnen) en € 160 (genees- en heelkundige hulp) terecht heeft geweigerd.
(Extra) Vervoer
4.3.
De kosten verbonden aan het gebruik van de auto komen slechts als buitengewone lasten in aanmerking, indien en voor zover die uitgaven - na aftrek van het reiskostenforfait voor het woon-werkverkeer en na aftrek van uitgaven die naar hun aard buitengewone lasten zijn, zoals voor bezoek aan medici - niet behoren tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als belanghebbende. [5]
4.4.
Belanghebbende voert aan dat de vervoerskosten van € 5.232 in aftrek moeten worden toegelaten. Daartoe verwijst hij naar zijn berekening en naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [6]
De inspecteur heeft in een vroeg stadium aan belanghebbende aangegeven akkoord te zijn om dezelfde berekeningssystematiek van de Hof-uitspraak ook voor dit jaar aan te houden (zie 3.2.), maar betwist dat de uitgaven tot deze hoogte zijn gedaan. Belanghebbende moet dan nog steeds de kosten kunnen onderbouwen en de Hof-uitspraak betekent niet dat de Belastingdienst niet meer mag controleren of wat belanghebbende zegt, klopt.
4.5.
De rechtbank begrijpt dat in feite partijen het eens zijn met elkaar dat de berekeningswijze van de Hof-uitspraak voor de kosten in dit kader, ook op dit jaar kan worden toegepast. Het is de rechtbank onduidelijk gebleven wat maakt dat belanghebbende weigert om onderbouwing van de door hem gestelde kosten – met bronstukken - aan te leveren.
De rechtbank maakt uit de zitting op dat belanghebbende mogelijk meent dat de Hof-uitspraak over een eerder jaar ook betekent dat de Belastingdienst niet meer mag controleren of hetgeen belanghebbende stelt als kosten te hebben gemaakt, daadwerkelijk zo is. Dat heeft het Hof niet bepaald. Voorts heeft de inspecteur in dit kader reguliere vragen gesteld waarvan beantwoording nodig is om de berekeningswijze van het Hof ook voor dit jaar te kunnen toepassen. En de bewijslast rust op belanghebbende.
Omdat belanghebbende onvoldoende informatie heeft overgelegd met betrekking tot dit belastingjaar– ondanks daartoe meermaals in de gelegenheid te zijn gesteld (zie 3.2) – voldoet hij niet aan de op hem rustende bewijslast. Dit betekent dat de inspecteur bij deze stand van zaken de vervoerskosten van € 5.232 terecht niet in aftrek heeft toegelaten.
Belastingrente
4.6.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikkingen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank vermindert de belastingrentebeschikkingen overeenkomstig de vermindering van de aanslagen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is voor een beperkt gedeelte gegrond, omdat de inspecteur de kosten van € 408 ten aanzien van het resultaat uit overige werkzaamheden – zoals de inspecteur zelf ook zegt - ten onrechte eerst niet in aftrek heeft toegelaten. De overige beroepsgronden slagen niet. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en vermindert de aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.357 en de aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 3.898. De belastingrentebeschikkingen worden dienovereenkomstig verminderd.
5.1.
Omdat er sprake is van een (beperkt) gegrond beroep, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is niet gebleken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en belanghebbende heeft overigens geen kosten gesteld die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de uitspraken op bezwaar;
 vermindert de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.357;
 vermindert de aanslag Zvw tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 3.898;
 vermindert de belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig;
 bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 27 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 5 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:7883.
2.Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.
3.Artikel 6.17, eerste lid, sub c van de Wet IB 2001.
4.Artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001.
5.Hoge Raad, 18 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1017.
6.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 5 september 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:7883.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.