14.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
15. Eiser stelt dat het medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid aan hem is opgelegd vanwege een verdenking van drugsmisbruik. Nadat uit het tegenonderzoek gebleken is dat daar geen sprake van was, heeft het CBR zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt gesteld dat het onderzoek (tevens) is opgelegd op grond van twijfels over zijn geestelijke gesteldheid. Volgens eiser bestaat er geen grondslag meer voor het aan hem opgelegde onderzoek naar de rijgeschiktheid. Eiser vordert daarom vergoeding van de door hem gemaakte opleggings- en onderzoekskosten.
16. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat de arts en psychiater blijkens de rapportage van 3 februari 2024 op verzoek van het CBR alleen onderzoek hebben gedaan naar drugsmisbruik. Nu is gebleken dat van drugsmisbruik geen sprake was, bestond er ook geen aanleiding voor het onderzoek, aldus eiser.
Mocht het CBR besluiten dat eiser een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid moest ondergaan?
17. De rechtbank overweegt dat in het primaire besluit van 13 december 2023 staat dat het CBR op basis van de informatie die zij van de KMar heeft ontvangen twijfelt of eiser nog wel geschikt is om te rijden. Uit de informatie blijkt dat eiser zou hebben gereden onder invloed van drugs, maar daarnaast staat ook duidelijk in het besluit dat het CBR op basis van de ontvangen informatie twijfelt aan de geestelijke geschiktheid van eiser om te rijden (verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen en ernstig gestoord inzicht of gedrag). Ook die grond is naar het oordeel van de rechtbank dus aan het opgelegde medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid ten grondslag gelegd door het CBR. De omstandigheid dat later is gebleken dat de verdenking van drugsmisbruik niet kon worden onderbouwd, maakt dus niet dat er geen grondslag meer bestond voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid.
18. In artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) is bepaald dat een medisch onderzoek naar geestelijke geschiktheid wordt opgelegd aan bestuurders in geval van feiten en omstandigheden als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage onder B, onderdeel II. Daar is ten aanzien van de geestelijke gesteldheid onder meer opgenomen, onder a: verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen, en onder b: ernstig gestoord inzicht of gedrag. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) hoeft voor het opleggen van een medisch onderzoek naar de geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen.
19. Het CBR heeft aan het vermoeden van ongeschiktheid onder meer ten grondslag gelegd dat eiser op 13 september 2023 heeft verklaard dat hij bekend is met een hersenaandoening, waardoor hij vergeetachtig is en vaak in herhaling valt. Ook verklaarde hij dat hij wegens zijn medische situatie door de overheid was ingeloot in een cannabisprogramma, maar dat hij om voor hem onbekende redenen uit dit programma is gezet en dat hij niet kon uitsluiten dat de overheid hem willens en wetens dwars zit. Verder verklaarde hij veel medicatie te gebruiken. Hij wilde zijn situatie wel bespreken met een arts, maar later tijdens het verhoor wees hij erop dat volgens hem de arts zich niet had geïdentificeerd. Eiser maakte op de verbalisant een verwarde indruk. Daar komt nog bij dat uit de processen-verbaal blijkt dat eiser over de belijning reed en slingerend reed en dat hij, toen de Kmar hem een volgteken wilde geven, van rijstrook wisselde, zijn snelheid verhoogde en in de richting van de Kmar reed, die voor hem moest uitwijken.
20. De rechtbank overweegt dat het CBR het vermoeden van verwardheid heeft gebaseerd op voormelde informatie uit de processen-verbaal van de KMar die zijn opgemaakt op ambtsbelofte. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvSmag het CBR, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. De processen-verbaal zijn immers opgesteld door opgeleide verbalisanten van de KMar die geen belang hebben bij hetgeen zij vermelden als door hen waargenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de processen-verbaal en het CBR kon op basis hiervan een vermoeden van verwardheid bij eiser aannemen, zodat een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid kon worden opgelegd.
21. De rechtbank merkt net als eiser op dat de rapportage van 3 februari 2024 voor een groot deel ziet op vermeend drugsmisbruik en dat hierin weinig aandacht wordt besteed aan de geestelijke gesteldheid van eiser. Dat maakt het voorgaande echter niet anders. Bij de beoordeling van de vraag of het CBR terecht een vermoeden van ongeschiktheid heeft aangenomen op basis waarvan zij eiser kon verplichten mee te werken aan een onderzoek, kan de rapportage met de uitkomsten van dat onderzoek geen rol spelen.Zelfs als de rechtbank zou aannemen dat het verrichte onderzoek onjuist of onvolledig is, hetgeen door het CBR overigens wordt betwist, maakt dat immers nog niet dat het CBR op basis van de processen-verbaal van de KMar geen vermoeden van verwardheid bij eiser kon aannemen, op basis waarvan een onderzoek naar de rijgeschiktheid kon worden opgelegd.