ECLI:NL:RBZWB:2025:398

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
24/4235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit tot oplegging van een medisch onderzoek naar rijgeschiktheid door het CBR na verdenking van geestelijke ongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om een medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen, beoordeeld. Eiser, die eerder was aangehouden door de Koninklijke Marechaussee (KMar) wegens slingerend rijgedrag en het rijden onder invloed van alcohol, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR. De rechtbank behandelt de feiten die hebben geleid tot het besluit van het CBR, waaronder de bevindingen van de KMar en de medische rapportages die zijn opgesteld na het onderzoek. De rechtbank concludeert dat het CBR op goede gronden het medisch onderzoek heeft opgelegd, gezien de twijfels over de geestelijke geschiktheid van eiser, die onder andere voortkwamen uit zijn eigen verklaringen over zijn geestelijke gesteldheid en het gebruik van medicatie. Eiser had aangevoerd dat het onderzoek onterecht was opgelegd, omdat uit een tegenonderzoek was gebleken dat er geen sprake was van drugsmisbruik. De rechtbank oordeelt echter dat de twijfels over de geestelijke geschiktheid van eiser, zoals verwardheid en geheugenstoornissen, voldoende grond vormden voor het opleggen van het onderzoek. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van het CBR.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om aan hem een medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid op te leggen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 10 april 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2. Uit diverse processen-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (KMar) van 13 en 14 september 2023 volgt dat eiser op 13 september 2023 opviel bij een verbalisant omdat hij, als bestuurder van een auto, over de belijning reed en slingerend reed. Toen de Kmar hem een volgteken wilde geven en van rijstrook wisselde, verhoogde hij zijn snelheid en reed hij richting de Kmar, die voor hem moest uitwijken. Tijdens de staande houding zag de Kmar in de auto achter de bijrijdersstoel een geopend blik bier liggen. Eiser had waterige ogen en sprak warrig. Hij zei dat hij die week weed had gerookt. Zijn voertuig vertoonde meerdere deuken en krassen. Het voorlopig ademalcoholonderzoek gaf een positieve uitslag. Eiser wilde niet meewerken aan een speekseltest. Hij is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 WVW 1994.
Eiser verklaarde blijkens deze processen-verbaal dat hij bekend is met een hersenaandoening, waardoor hij vergeetachtig is en vaak in herhaling valt. Hij verklaarde ook dat hij wegens zijn medische situatie door de overheid was ingeloot in een cannabisprogramma, maar dat hij om voor hem onbekende redenen uit dit programma is gezet. Eiser gaf aan dat hij niet kon uitsluiten dat de overheid hem willens en wetens dwars zit. Eiser gaf aan dat hij veel had meegemaakt in de aflopen jaren. Hij verklaarde veel medicatie te gebruiken en wegens de ziekte kanker specifieke medicatie te gebruiken. Hij zou ook bekend zijn met jicht. Eiser begreep niet waar het idee vandaan kwam dat hij artikel 8 WVW 1994 had overschreden. Wel wilde hij zijn situatie bespreken met een arts, maar later tijdens het verhoor wees hij erop dat volgens hem de arts zich niet had geïdentificeerd. Eiser maakte op de verbalisant een verwarde indruk, anders dan te verwachten is van de invloed van alcohol of softdrugs.
Bij een bloedanalyse werd een ademalcoholgehalte van 0,67 promille (boven de grenswaarde van 0,5) geconstateerd en een THC-waarde van 1,5 ug/l.
3. Bij brief van 17 oktober 2023 is eiser in kennis gesteld van de uitslag van het
bloedonderzoek en gewezen op het recht op een tegenonderzoek.
4. Op 14 september 2023 heeft de KMar aan het CBR een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW) gestuurd.
5. Bij brief van 8 november 2023 heeft het CBR aan eiser meegedeeld dat het voornemens is een medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid aan hem op te leggen.
6. Bij besluit van 13 december 2023 (primaire besluit) heeft het CBR een medisch onderzoek naar de geschiktheid van eiser opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. In dit besluit staat, voor zover hier van belang:

“Waarom moet u een onderzoek laten doen?

Op basis van deze informatie twijfelen wij eraan of het nog veilig is dat u een rijbewijs heeft en deelneemt aan het verkeer. Volgens de regelgeving moet u dan een medisch onderzoek laten doen. (…)

Waarom mag u niet meer rijden?

Wij hebben de volgende informatie over u gekregen:
U heeft gereden onder invloed van drugs.
In zo’n situatie moeten we volgens de regelgeving ‘de geldigheid van uw rijbewijs schorsen’. (…)

Wat staat er in de wet- en regelgeving?

In artikel 23 lid 3 en bijlage I, onder B, onderdeel I en II van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 staat bij welke feiten en omstandigheden wij eraan twijfelen of u geestelijk en lichamelijk wel in staat bent om te rijden. In uw geval twijfelen we aan uw:
Geestelijke geschiktheid:
  • verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen
  • ernstig gestoord inzicht of gedrag
(…)”
7. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
8. Bij brief van 16 januari 2024 heeft het CBR eiser voor medisch onderzoek verwezen naar een psychiater.
9. Het medisch onderzoek heeft begin februari 2024 plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek door [arts] (arts) en [psychiater] (psychiater) zijn weergegeven in een “Verslag van bevindingen in het kader van mededelingenprocedure ex artikel 130-134a van de Wegenverkeerswet 1994 norm 8.8”, gedateerd 3 februari 2024. Geconcludeerd wordt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om concluderen dat er ten tijde van de aanhouding op 13 september 2023 sprake was van een stoornis in alcoholgebruik of van een stoornis in drugsgebruik. De diagnose alcoholmisbruik kan wel gesteld worden. Alcoholmisbruik lijkt gestopt sinds 29-9-2023. De psychiatrische diagnose drugsmisbruik kan niet gesteld worden.
10. Op 29 februari 2024 is het bezwaar van eiser behandeld op een hoorzitting. Eiser heeft toen een rapport d.d. 8 februari 2024 van een door hem op 13 september 2023 verzocht tegenonderzoek overgelegd. In het rapport van dit tegenonderzoek staat dat er alcohol is geconstateerd (0,66 milligram per milliliter) en dat andere stoffen niet zijn aangetoond.
11. In het bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Het bezwaar van eiser tegen de schorsing van de geldigheid van zijn rijbewijs is gegrond verklaard en het primaire besluit is in zoverre herroepen. Het CBR heeft daartoe overwogen dat niet is voldaan aan de criteria voor het opleggen van een onderzoek vanwege alcohol of drugs. Het bezwaar tegen het opleggen van een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid is ongegrond verklaard. Dat deel van het primaire besluit wordt dus gehandhaafd door het CBR.
12. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, voor zover daarin zijn bezwaar tegen het opleggen van een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid ongegrond is verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank beoordeelt of het CBR op goede gronden een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid aan eiser heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
14. De rechtbank is van oordeel dat het CBR op goede gronden een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid aan eiser heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
14.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
15. Eiser stelt dat het medisch onderzoek naar zijn rijgeschiktheid aan hem is opgelegd vanwege een verdenking van drugsmisbruik. Nadat uit het tegenonderzoek gebleken is dat daar geen sprake van was, heeft het CBR zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt gesteld dat het onderzoek (tevens) is opgelegd op grond van twijfels over zijn geestelijke gesteldheid. Volgens eiser bestaat er geen grondslag meer voor het aan hem opgelegde onderzoek naar de rijgeschiktheid. Eiser vordert daarom vergoeding van de door hem gemaakte opleggings- en onderzoekskosten.
16. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat de arts en psychiater blijkens de rapportage van 3 februari 2024 op verzoek van het CBR alleen onderzoek hebben gedaan naar drugsmisbruik. Nu is gebleken dat van drugsmisbruik geen sprake was, bestond er ook geen aanleiding voor het onderzoek, aldus eiser.
Mocht het CBR besluiten dat eiser een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid moest ondergaan?
17. De rechtbank overweegt dat in het primaire besluit van 13 december 2023 staat dat het CBR op basis van de informatie die zij van de KMar heeft ontvangen twijfelt of eiser nog wel geschikt is om te rijden. Uit de informatie blijkt dat eiser zou hebben gereden onder invloed van drugs, maar daarnaast staat ook duidelijk in het besluit dat het CBR op basis van de ontvangen informatie twijfelt aan de geestelijke geschiktheid van eiser om te rijden (verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen en ernstig gestoord inzicht of gedrag). Ook die grond is naar het oordeel van de rechtbank dus aan het opgelegde medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid ten grondslag gelegd door het CBR. De omstandigheid dat later is gebleken dat de verdenking van drugsmisbruik niet kon worden onderbouwd, maakt dus niet dat er geen grondslag meer bestond voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid.
18. In artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) is bepaald dat een medisch onderzoek naar geestelijke geschiktheid wordt opgelegd aan bestuurders in geval van feiten en omstandigheden als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage onder B, onderdeel II. Daar is ten aanzien van de geestelijke gesteldheid onder meer opgenomen, onder a: verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen, en onder b: ernstig gestoord inzicht of gedrag. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) hoeft voor het opleggen van een medisch onderzoek naar de geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. [1]
19. Het CBR heeft aan het vermoeden van ongeschiktheid onder meer ten grondslag gelegd dat eiser op 13 september 2023 heeft verklaard dat hij bekend is met een hersenaandoening, waardoor hij vergeetachtig is en vaak in herhaling valt. Ook verklaarde hij dat hij wegens zijn medische situatie door de overheid was ingeloot in een cannabisprogramma, maar dat hij om voor hem onbekende redenen uit dit programma is gezet en dat hij niet kon uitsluiten dat de overheid hem willens en wetens dwars zit. Verder verklaarde hij veel medicatie te gebruiken. Hij wilde zijn situatie wel bespreken met een arts, maar later tijdens het verhoor wees hij erop dat volgens hem de arts zich niet had geïdentificeerd. Eiser maakte op de verbalisant een verwarde indruk. Daar komt nog bij dat uit de processen-verbaal blijkt dat eiser over de belijning reed en slingerend reed en dat hij, toen de Kmar hem een volgteken wilde geven, van rijstrook wisselde, zijn snelheid verhoogde en in de richting van de Kmar reed, die voor hem moest uitwijken.
20. De rechtbank overweegt dat het CBR het vermoeden van verwardheid heeft gebaseerd op voormelde informatie uit de processen-verbaal van de KMar die zijn opgemaakt op ambtsbelofte. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS [2] mag het CBR, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. De processen-verbaal zijn immers opgesteld door opgeleide verbalisanten van de KMar die geen belang hebben bij hetgeen zij vermelden als door hen waargenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de processen-verbaal en het CBR kon op basis hiervan een vermoeden van verwardheid bij eiser aannemen, zodat een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid kon worden opgelegd.
21. De rechtbank merkt net als eiser op dat de rapportage van 3 februari 2024 voor een groot deel ziet op vermeend drugsmisbruik en dat hierin weinig aandacht wordt besteed aan de geestelijke gesteldheid van eiser. Dat maakt het voorgaande echter niet anders. Bij de beoordeling van de vraag of het CBR terecht een vermoeden van ongeschiktheid heeft aangenomen op basis waarvan zij eiser kon verplichten mee te werken aan een onderzoek, kan de rapportage met de uitkomsten van dat onderzoek geen rol spelen. [3] Zelfs als de rechtbank zou aannemen dat het verrichte onderzoek onjuist of onvolledig is, hetgeen door het CBR overigens wordt betwist, maakt dat immers nog niet dat het CBR op basis van de processen-verbaal van de KMar geen vermoeden van verwardheid bij eiser kon aannemen, op basis waarvan een onderzoek naar de rijgeschiktheid kon worden opgelegd.

Conclusie en gevolgen

22. Gelet op het voorgaande zal het beroep van eiser ongegrond worden verklaard.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier op 30 januari 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994 (WvW)
Artikel 130 van de WvW bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid, van de WvW bepaalt:
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
(…)
een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling)
Artikel 5 van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang:
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
a. betrokkene heeft een motorrijtuig bestuurd onder invloed van drogerende stoffen, andere dan alcohol;
(…)
Artikel 23, derde lid, van de Regeling bepaalt, voor zover hier van belang:
Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
(…)
b.in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II;
(…)
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
(…)
B. Geschiktheid
II. geestelijke geschiktheid
a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen;
b. ernstig gestoord inzicht of gedrag;
(…)

Voetnoten

1.ABRvS 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1462.
2.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1574.
3.ABRvS 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:415.