ECLI:NL:RBZWB:2025:3973

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24/8316
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens langdurige detentie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die sinds 15 december 2022 een ZW-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 6 maart 2024, waarbij zijn ZW-uitkering werd beëindigd omdat hij langer dan een maand gedetineerd was. De eiser had van 5 februari 2024 tot en met 28 oktober 2024 in voorlopige hechtenis gezeten en was op 25 oktober 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 267 dagen. Het UWV verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 27 mei 2025 was de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van het UWV, mr. H.J.J. Verhoeven, wel aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was, op basis van artikel 19b van de ZW, dat bepaalt dat er geen recht op ziekengeld is gedurende de periode dat de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser, waaronder de stelling dat zijn detentie als een noodzakelijke maatregel ter bescherming van zijn veiligheid moest worden beschouwd en dat er dringende redenen waren om van beëindiging af te zien. De rechtbank concludeerde dat de wet geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval en dat de beëindiging van de uitkering in overeenstemming was met de wet.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op een proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8316 ZW

uitspraak van 25 juni 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. I. Oztas),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 november 2024 (bestreden besluit).
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Namens het UWV is mr. H.J.J. Verhoeven verschenen. Eiser en zijn gemachtigde zijn -met voorafgaand bericht- niet verschenen.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser ontving sinds 15 december 2022 een ZW-uitkering.
2.1.
Eiser heeft met ingang van 5 februari 2024 tot en met 28 oktober 2024 in voorlopige hechtenis gezeten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft eiser in haar vonnis van 25 oktober 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 267 dagen met aftrek van voorarrest, en tbs met voorwaarden.
2.2.
Het UWV heeft met het besluit van 6 maart 2024 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 5 maart 2024, omdat hij vanaf deze datum langer dan een maand gedetineerd is.
2.3.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser stelt dat zijn langdurige detentie moet worden beschouwd als een noodzakelijke maatregel ter bescherming van zowel zijn eigen veiligheid als die van anderen. Dit kan worden vergeleken met een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Er is sprake van een uitzonderingssituatie als bedoeld in het vierde lid van artikel 19b van de ZW. Hij voert verder aan dat er sprake is van dringende redenen, omdat hij maandelijkse lasten heeft die hij niet meer kan voldoen. Verder heeft het UWV ten onrechte geen belangenafweging gemaakt. Eiser stelt verder dat het UWV eerder heeft geoordeeld dat er sprake was van een uitzondering op medische gronden op basis waarvan de ZW-uitkering tijdens detentie werd voortgezet. Op grond hiervan mocht eiser erop vertrouwen dat het UWV in een identieke situatie de ZW-uitkering niet zou beeïndigen. Het bestreden besluit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
4. In artikel 19b, eerste lid, van de ZW is bepaald dat geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde gedurende de periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd. Onder de zinsnede "rechtens zijn vrijheid is ontnomen" moet mede worden begrepen de situatie waarin de betrokkene in voorlopige hechtenis verkeert in afwachting van een strafrechtelijke procedure (zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 juni 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:
AP4680).
4.1.
De omstandigheid dat eiser van 5 februari 2024 tot en met 28 oktober 2024 in voorlopige hechtenis heeft gezeten, valt onder de uitsluitingsgrond van artikel 19b, eerste lid, van de ZW. Dit betekent dat het UWV op grond van artikel 19b, eerste lid, van de ZW de ZW-uitkering van eiser terecht vanaf 5 maart 2024 heeft beëindigd.
4.2.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat er sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van beëindiging af te zien overweegt de rechtbank dat artikel 19b van de ZW niet de mogelijkheid biedt om in geval van dringende redenen van beëindiging af te zien. Het beroep van eiser op de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024,
ECLI:NL:CRVB:2024:726 slaagt niet. Die uitspraak ziet op een herziening en terugvordering van een Wajong-uitkering in verband met genoten inkomsten uit arbeid en niet op beëindiging van een uitkering vanwege detentie.
4.3.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank dat artikel 19b van de ZW een dwingend geformuleerde uitsluitingsbepaling is die geen ruimte laat voor een belangenafweging.
4.4.
Met betrekking tot het beroep dat eiser heeft gedaan op het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank het volgende.
De ZW is een wet in formele zin. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet houdt het verbod in om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Dit brengt verder mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit neemt echter niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval als niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever bewust ervoor gekozen heeft om het recht op een ZW-uitkering uit te sluiten als de vrijheid rechtens is ontnomen. Deze uitsluiting is het gevolg van de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden (Wsg). Met de Wsg heeft de wetgever beoogd een einde te maken aan de voordien maatschappelijk ongewenst geachte situatie dat tijdens wettelijke vrijheidsontneming verstrekking van een uit publieke middelen gefinancierde socialeverzekeringsuitkering plaatsvindt, terwijl de Staat reeds in de kosten van het levensonderhoud voorziet. Van niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden welke aanleiding zouden kunnen vormen om strikte wetstoepassing achterwege te laten, is in het onderhavige geval geen sprake.
4.5.
Eiser heeft erop gewezen dat het UWV naar aanleiding van een eerdere detentie niet is overgegaan tot beeïndiging van zijn ZW-uitkering. Het UWV heeft in reactie hierop -onweersproken- gesteld dat de ZW-uitkering in de periode van 18 oktober 2023 tot 2 november 2023 ten onrechte is voortgezet. Eiser kan aan een in het verleden gemaakte fout niet een rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat in de toekomst daarin wordt volhard. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 5 maart 2024. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt hij geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van A.M.H. Meulensteen, griffier, op 25 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.