ECLI:NL:RBZWB:2025:397

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
24/2570
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en verzuimboete in het kader van specifieke zorgkosten en belastingrente

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.666 was vastgesteld. Tevens was er belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd wegens het te laat indienen van de aangifte. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht geen aftrek voor specifieke zorgkosten heeft verleend, omdat belanghebbende geen bewijs heeft geleverd voor de gemaakte kosten. Ook de reisaftrek voor openbaar vervoer werd niet toegestaan, omdat belanghebbende niet kon aantonen dat zij aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank concludeert dat de aanslag, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking terecht zijn opgelegd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst erop dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn en dat het griffierecht niet wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 19 januari 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.666 (de aanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht naar een bedrag van
€ 109 (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete van € 385 opgelegd (de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende was niet aanwezig.
1.4.
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op
2 oktober 2024 aan het op het beroepschrift vermelde (tijdelijke) adres [adres 1] te [plaats 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op zitting te verschijnen. De aangetekend verzonden uitnodiging is op 29 oktober 2024 retour gekomen bij de rechtbank omdat deze niet was afgehaald bij het afhaalpunt. Uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) blijkt dat belanghebbende ingeschreven staat op het adres [adres 2] te [plaats 2] . De uitnodiging is daarom ook per gewone post naar het laatstgenoemde adres verzonden. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of aanslag, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking terecht en naar de juiste bedragen aan zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslag, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking terecht en naar de juiste bedragen vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2020. Bij brief met dagtekening 24 augustus 2021 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte en daarin staat vermeld dat de aangifte vóór 16 augustus 2021 moet zijn ontvangen door de inspecteur.
3.1.
Belanghebbende heeft op 18 augustus 2021 aangifte IB/PVV 2020 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.607 (de aangifte). Dit inkomen bestaat uit inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking en vroegere dienstbetrekking van respectievelijk € 12.610 en € 10.441, een aftrek van reiskosten voor het openbaar vervoer van € 1.079 en aftrek van specifieke zorgkosten van € 1.635.
3.2.
Bij het vaststellen van de aanslag met dagtekening 30 juni 2023 heeft de inspecteur de inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking gecorrigeerd met € 625 en de inkomsten uit vroegere dienstbetrekking met € 2.990. De specifieke zorgkosten en reiskosten voor het openbaar vervoer heeft hij niet in aftrek toegelaten.

Overwegingen

Inkomsten tegenwoordige en vroegere dienstbetrekking
4. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag de inkomsten uit tegenwoordige en vroegere dienstbetrekking gecorrigeerd. Belanghebbende heeft daartegen naar het lijkt geen inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft overigens geen aanwijzingen gezien in het dossier waaruit volgt dat de vastgestelde inkomsten niet correct zouden zijn. Mochten de beroepsgronden van belanghebbende zich ook hier tegen richten, dan slagen zij niet.
Specifieke zorgkosten
4.1.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning. [1] De bewijslast rust op belanghebbende. Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat zij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd, dat de uitgaven op haar drukken en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek. De rechtbank zal hierna beoordelen of en in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van de door haar opgevoerde zorgkosten.
4.2.
Belanghebbende heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat zij specifieke zorgkosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. De enkele stelling dat de aangifte – en de daarin opgevoerde specifieke zorgkosten van € 1.635 – volgens haar juist is, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De inspecteur heeft de aftrek voor specifieke zorgkosten bij deze stand van zaken daarom terecht niet toegestaan.
Reisaftrek openbaar vervoer
4.3.
Belanghebbende heeft in haar aangifte een bedrag van € 1.079 reisaftrek voor openbaar vervoer in mindering gebracht op haar inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking. De rechtbank stelt voorop dat de reisaftrek geldt wanneer er ten minste één keer per week met het openbaar vervoer wordt gereisd van de woning naar de plaats van de werkzaamheden. [2] Daarbij moet binnen 24 uur zowel heen als terug worden gereisd. Reisaftrek wordt alleen verleend wanneer de belastingplichtige beschikt over een openbaarvervoerverklaring of een reisverklaring. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden van de reisaftrek is voldaan.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende de vereiste openbaarvervoerverklaring of reisverklaring niet heeft overgelegd. Ook heeft zij niet met stukken onderbouwd wanneer zij met het openbaar vervoer heeft gereisd, de prijs daarvan en waarheen. De rechtbank is daarom van oordeelt de inspecteur de aftrek voor reiskosten van € 1.079 terecht niet in aftrek heeft toegelaten.
Is de verzuimboete terecht en naar de juiste hoogte opgelegd?
4.5.
Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd van € 5.514. [3] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.514, ofwel € 385. [4]
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte over het jaar 2020. Vast staat dat de aangifte niet tijdig is ingediend. Daarom is sprake van een verzuim. Dat betekent dat de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Is sprake van afwezigheid van alle schuld?
4.7.
De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van een verzuimboete geen rol, tenzij sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). In dat geval dient het opleggen van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen. [5]
4.8.
Belanghebbende doet een beroep op avas. Daartoe voert zij aan dat de inspecteur het door haar verzochte papieren aanslagbiljet veel te laat toegezonden, waardoor zij te laat aangifte IB/PVV heeft gedaan.
4.9.
De rechtbank constateert dat uit het dossier niet blijkt dat belanghebbende eerder dan in februari 2023 heeft verzocht om een papieren aangiftebiljet, voor een ander jaar. Dat is geen verklaring voor de vraag wat maakt dat belanghebbende pas aangifte voor dit jaar heeft gedaan op 18 augustus 2021 – die is dus wel gedaan - terwijl na uitnodiging, herinnering en aanmaning de uiterste dag daarvoor 16 augustus 2021 was. De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van belanghebbende is om aan haar fiscale verplichtingen te voldoen. Dat belanghebbende in dit verband heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht, is niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete terecht opgelegd. De rechtbank acht de boete ook in dit geval passend en geboden.
Belastingrentebeschikking
4.10.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de aanslag, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd.
5.1.
Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 27 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.
2.Artikel 3.87 van de Wet IB 2001.
3.Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met artikel 9, derde lid, AWR.
4.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
5.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.