ECLI:NL:RBZWB:2025:3959

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
BRE 25/1473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen door bestuursorgaan leidt tot dwangsom en afwijzing schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn aanvragen van 12 november, 16 november en 6 december 2024. Eiser verzoekt om informatie met betrekking tot zijn toeslagen en heeft ook een schadevergoeding aangevraagd wegens immateriële schade door het uitblijven van beslissingen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is, omdat de beslistermijnen zijn overschreden. De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen alsnog binnen twee weken na de uitspraak moet beslissen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Eiser's verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de overgelegde doktersverklaring onvoldoende bewijs levert voor geestelijk letsel dat voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank wijst erop dat de enkele overschrijding van de beslistermijn niet automatisch leidt tot onrechtmatig handelen zonder bijkomende omstandigheden. Eiser krijgt het griffierecht van € 194,- vergoed, maar er worden geen proceskosten vergoed omdat deze niet volgens de wet vergoed kunnen worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1473

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoeken (aanvragen) die verweerder heeft ontvangen op 12 november 2024 (1x), 16 november 2024 (5x) en 6 december 2024 (1x) op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser verzoekt om informatie over stopzetting toeslagen 2020, beoordeling zienswijze KOT-dossier, toepassing hardheidsregeling KOT-dossier, advies Commissie van Wijzen KOT-dossier, feitenoverzicht KOT-dossier, gespreksnotities KOT-dossier en toetsingskaders KOT-dossier. Ook zal de rechtbank een oordeel geven over het schadeverzoek van eiser.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Verweerder heeft de aanvragen van eiser ontvangen op 12 november 2024, 16 november 2024 en 6 december 2024. Verweerder moet binnen vier weken, na ontvangst van de aanvraag, beslissen op de aanvraag. [2] Verweerder had dus uiterlijk op 10 december 2024, 16 december 2024 [3] en 3 januari 2025 moeten beslissen. De termijnen waarbinnen verweerder moet beslissen zijn inmiddels voorbij. Eiser heeft verweerder op 10 december 2024 (voor de aanvraag die verweerder heeft ontvangen op 12 november 2024), 15 december 2024 en 16 december 2024 (voor de aanvragen die verweerder heeft ontvangen op 16 november 2024) en 6 januari 2025 (voor de aanvraag die verweerder heeft ontvangen op 6 december 2024) in gebreke gesteld. Toen eiser de ingebrekestellingen op 10 december 2024, 15 december 2024 en 16 december 2024 indiende, waren die beslistermijn nog (net) niet voorbij. Verweerder alvast in gebreke stellen, voor het geval er niet tijdig zou worden beslist, is in beginsel niet mogelijk. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. Om proceseconomische redenen blijft niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege, nu de ingebrekestelling niet zó vroeg door verweerder is ontvangen dat zij daarom niet als correcte ingebrekestelling kan worden aangemerkt. Eiseres kon op dat moment ook de verwachting hebben dat verweerder niet meer tijdig zou beslissen. Na afloop van de beslistermijnen die gelden voor de aanvragen van 12 november 2024 en 16 november 2024 zijn twee weken voorbij gegaan. Ook zijn er twee weken voorbij gegaan na de ingebrekestelling van 6 januari 2025.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 15 mei 2025 uitgelegd dat hij nog twee maanden tijd nodig heeft omdat hij de verzoeken zorgvuldig wil behandelen en er nog overleg met eiser nodig is om de verzoeken juist en volledig te behandelen. Verweerder verwijst hierbij naar het e-mailbericht van 29 april 2025 waarin hij nadere vragen stelt aan eiser over zijn aanvragen. Gelet op de tijd die inmiddels verstreken is na de indiening van het verweerschrift ziet de rechtbank geen aanleiding om een langere termijn dan twee weken na het verzenden van de uitspraak te bepalen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijke beleid [4] een hogere dwangsom, zoals verzocht door eiser, op te leggen.
Heeft eiser recht op schadevergoeding?
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding. De schade bestaat volgens eiser uit immateriële schade wegens verergering van zijn depressieve klachten. Ter onderbouwing van deze schade heeft hij een verklaring van zijn huisarts, gedateerd 2 juni 2025 overgelegd. Daarnaast heeft eiser verzocht om een schadevergoeding voor juridische benadeling (strategie, bewijspositie), cognitieve belasting (herhaald aandringen, klachten, administratie) en vertrouwensschade.
7. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit.
De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat de enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, onvoldoende is voor het oordeel dat onrechtmatig wordt gehandeld in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid. [5]
8. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in de uitspraak van de Hoge Raad. In 7 zaken van eiser is er niet tijdig een besluit genomen. Er is verder geen sprake van een geringe overschrijding van de beslistermijn. Op het eerste verzoek van eiser had verweerder al in december moeten beslissen. Dit betekent dat er meer dan een half jaar is verstreken. Verder vindt de rechtbank het van belang dat eiser, zo blijkt uit de overgelegde doktersverklaring, door het uitblijven van beslissingen toegenomen psychische klachten heeft gekregen. Deze omstandigheden bij elkaar genomen, brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder, door niet tijdig te beslissen, onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser.
9. De schade die eiser vraagt voor juridische benadeling en cognitieve belasting zijn schadeposten die vallen onder de proceskostenvergoeding. De proceskostenvergoeding is geregeld in artikel 8:75 Awb. Naar vaste rechtspraak kunnen de proceskosten en de overige kosten die vanwege de eerder gevoerde procedure zijn gemaakt, slechts met toepassing van artikel 8:75 van de Awb worden vergoed. Vanwege het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht, is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van artikel 8:88 van de Awb geen plaats. [6] Dat eiser niet in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten op grond van dit artikel, betekent niet dat hij alsnog via de weg van het schadeverzoek voor die kosten een vergoeding kan krijgen.
10. De geclaimde vertrouwensschade valt ook onder immateriële schade. Waar hierna gesproken wordt over immateriële schadevergoeding omvat dit tevens de geclaimde vertrouwensschade.
11. Het is vaste rechtspraak dat de persoon die verzoekt om immateriële schadevergoeding de aantasting in zijn persoon aannemelijk moet maken en de gestelde schade met concrete gegevens moet onderbouwen. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Dit vereiste houdt niet in dat het moet gaan om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld. [7]
12. Uit de door eiser overgelegde doktersverklaring blijkt dat de (psychische en mentale) klachten van eiser zijn toegenomen en dat die toename te relateren is aan de langdurig lopende procedures. Daarmee is het causaal verband tussen deze klachten en het uitblijven van beslissingen gegeven. Dit betekent echter niet dat eiser zondermeer recht heeft op immateriële schadevergoeding. Daarvoor is meer nodig dan een min of meer sterk psychisch onbehagen en zich gekwetst voelen. Hoewel uit de verklaring van de huisarts wel blijkt dat er sprake is van toegenomen psychische klachten, blijkt uit die verklaring niet dat er meer aan de hand is dan psychisch onbehagen. Op basis van die verklaring kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van geestelijk letsel dat voor vergoeding in aanmerking kan komen. Daarvoor is de overgelegde verklaring te summier. Dit betekent dat het verzoek van eiser om immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, verweerder de onder 4.1. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
14. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 24 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Woo
3.Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene Termijnenwet, want vier weken na 16 november 2024 is 14 december 2024 en dat is een zaterdag.
4.‘Extra dwangsom bij te late beslissing van de overheid’, www.rechtspraak.nl.
5.ECLI:NL:HR:2010:BM7040, overweging 3.4.2