4.2.Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 15 mei 2025 uitgelegd dat hij nog twee maanden tijd nodig heeft omdat hij de verzoeken zorgvuldig wil behandelen en er nog overleg met eiser nodig is om de verzoeken juist en volledig te behandelen. Verweerder verwijst hierbij naar het e-mailbericht van 29 april 2025 waarin hij nadere vragen stelt aan eiser over zijn aanvragen. Gelet op de tijd die inmiddels verstreken is na de indiening van het verweerschrift ziet de rechtbank geen aanleiding om een langere termijn dan twee weken na het verzenden van de uitspraak te bepalen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijke beleideen hogere dwangsom, zoals verzocht door eiser, op te leggen.
Heeft eiser recht op schadevergoeding?
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding. De schade bestaat volgens eiser uit immateriële schade wegens verergering van zijn depressieve klachten. Ter onderbouwing van deze schade heeft hij een verklaring van zijn huisarts, gedateerd 2 juni 2025 overgelegd. Daarnaast heeft eiser verzocht om een schadevergoeding voor juridische benadeling (strategie, bewijspositie), cognitieve belasting (herhaald aandringen, klachten, administratie) en vertrouwensschade.
7. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van het niet tijdig nemen van een besluit.
De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat de enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, onvoldoende is voor het oordeel dat onrechtmatig wordt gehandeld in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid.
8. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in de uitspraak van de Hoge Raad. In 7 zaken van eiser is er niet tijdig een besluit genomen. Er is verder geen sprake van een geringe overschrijding van de beslistermijn. Op het eerste verzoek van eiser had verweerder al in december moeten beslissen. Dit betekent dat er meer dan een half jaar is verstreken. Verder vindt de rechtbank het van belang dat eiser, zo blijkt uit de overgelegde doktersverklaring, door het uitblijven van beslissingen toegenomen psychische klachten heeft gekregen. Deze omstandigheden bij elkaar genomen, brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder, door niet tijdig te beslissen, onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser.
9. De schade die eiser vraagt voor juridische benadeling en cognitieve belasting zijn schadeposten die vallen onder de proceskostenvergoeding. De proceskostenvergoeding is geregeld in artikel 8:75 Awb. Naar vaste rechtspraak kunnen de proceskosten en de overige kosten die vanwege de eerder gevoerde procedure zijn gemaakt, slechts met toepassing van artikel 8:75 van de Awb worden vergoed. Vanwege het limitatieve en forfaitaire karakter van de exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht, is voor een aanvullende vergoeding van proceskosten langs de weg van artikel 8:88 van de Awb geen plaats.Dat eiser niet in aanmerking komt voor vergoeding van proceskosten op grond van dit artikel, betekent niet dat hij alsnog via de weg van het schadeverzoek voor die kosten een vergoeding kan krijgen.
10. De geclaimde vertrouwensschade valt ook onder immateriële schade. Waar hierna gesproken wordt over immateriële schadevergoeding omvat dit tevens de geclaimde vertrouwensschade.
11. Het is vaste rechtspraak dat de persoon die verzoekt om immateriële schadevergoeding de aantasting in zijn persoon aannemelijk moet maken en de gestelde schade met concrete gegevens moet onderbouwen. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Dit vereiste houdt niet in dat het moet gaan om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, en evenmin dat dit geestelijk letsel slechts door een psychiater of psycholoog kan worden vastgesteld.
12. Uit de door eiser overgelegde doktersverklaring blijkt dat de (psychische en mentale) klachten van eiser zijn toegenomen en dat die toename te relateren is aan de langdurig lopende procedures. Daarmee is het causaal verband tussen deze klachten en het uitblijven van beslissingen gegeven. Dit betekent echter niet dat eiser zondermeer recht heeft op immateriële schadevergoeding. Daarvoor is meer nodig dan een min of meer sterk psychisch onbehagen en zich gekwetst voelen. Hoewel uit de verklaring van de huisarts wel blijkt dat er sprake is van toegenomen psychische klachten, blijkt uit die verklaring niet dat er meer aan de hand is dan psychisch onbehagen. Op basis van die verklaring kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van geestelijk letsel dat voor vergoeding in aanmerking kan komen. Daarvoor is de overgelegde verklaring te summier. Dit betekent dat het verzoek van eiser om immateriële schadevergoeding zal worden afgewezen.