In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen voor het jaar 2017 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur ten onrechte een navorderingsaanslag heeft opgelegd, omdat de belanghebbende recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten op basis van het Unierecht. De belanghebbende, die tot 9 januari 2017 in Nederland woonde en daarna in Duitsland, had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.194 en had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag die door de inspecteur was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 16 december 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals drie inspecteurs van de Belastingdienst.
De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking ten onrechte zijn opgelegd, omdat de inspecteur zich op inhoudelijke gronden verzet tegen eerdere rechterlijke oordelen die de belanghebbende in het gelijk stelden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van zowel de rechtbank als het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op de persoonsgebonden aftrek. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de reiskosten van de belanghebbende voor het bijwonen van de zitting.
De uitspraak benadrukt het belang van het Unierecht in de beoordeling van belastingzaken en bevestigt dat de inspecteur de navorderingsaanslag had moeten laten vervallen, gezien de rechtspraak die de belanghebbende in eerdere procedures in het gelijk heeft gesteld. De rechtbank stelt dat de belanghebbende recht heeft op een tegemoetkoming op basis van het Unierecht, wat leidt tot de vernietiging van de navorderingsaanslag.