ECLI:NL:RBZWB:2025:3932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/1953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Schouw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een opjaagstation voor drinkwater met geluidsoverlast en natuurimpact

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2025, wordt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een opjaagstation aan de [straat 1] te [plaats 1] behandeld. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, zijn van mening dat de vergunning niet op goede gronden is verleend, met name vanwege geluidsoverlast en de impact op de natuur. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk is, omdat deze is overleden voor het instellen van het beroep. Het beroep van eiser 2 wordt inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de vergunning is verleend in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving, en dat de belangen van de natuur en de geluidsoverlast voldoende zijn afgewogen. De rechtbank stelt vast dat de vergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de gemeenteraad geen verklaring van geen bedenkingen nodig had hoeven afgeven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de verleende vergunning.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. J. Ossewaarde),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: Evides N.V. uit Rotterdam (Evides)
(gemachtigde: mr. R.N. van der Velde).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning die het college aan Evides heeft verleend voor het bouwen van een opjaagstation aan de [straat 1] te [plaats 1] . Eisers zijn het niet eens met deze vergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van onder meer deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de vergunning op goede gronden is verleend.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep van [eiser 1] niet-ontvankelijk is en het beroep van [eiser 2] ongegrond is
.Eisers krijgen dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat hoe het bestreden besluit tot stand is gekomen en hoe de beroepsprocedure is verlopen. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of eisers ontvankelijk zijn en op de vraag of het opjaagstation op de vergunde locatie niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Zij kijkt daarbij aan de hand wat daarover is aangevoerd onder andere of een verklaring van geen bedenkingen nodig is, of het opjaagstation niet teveel geluidsoverlast zal produceren, of voldoende naar belangen is gekeken en of het opjaagstation niet beter op een andere plaats vergund had kunnen worden. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Totstandkoming van het bestreden besluit en procesverloop

2. Evides heeft een aanvraag ingediend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van een opjaagstation aan de [straat 1] te [plaats 1] .
2.1.
Het college heeft deze aanvraag vanaf 13 oktober 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegd in het kader van het toepassen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat tegen dit besluit direct beroep moet worden ingesteld. [1]
2.2.
Op 2 januari 2024 is de vergunning verzonden. Namens eisers is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. [eiser 2] heeft ook om een voorlopige voorziening gevraagd.
2.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Evides heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de zoon van eisers [zoon] , de gemachtigde van eisers en [geluidsdeskundige 1] , geluidsdeskundige. Namens het college waren de gemachtigde, [geluidsdeskundige 2] , geluidsdeskundige, en [ambtenaar] , ambtenaar, aanwezig. Namens Evides waren de gemachtigde, [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] aanwezig.
2.5.
De rechtbank heeft op 19 december 2024 het onderzoek heropend ter overlegging door het college van het besluit waarin de gemeenteraad categorieën van gevallen aanwijst waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist en van een Aeriusberekening.
2.6.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 20 december 2024 het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. [2]
2.7.
Op 6 januari 2025 ontving de rechtbank de reactie van het college met de ontbrekende gegevens. De overige partijen hebben hierop kunnen reageren. Op 12 mei 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
4. Ter zitting is duidelijk geworden dat de heer [eiser 1] voorafgaand aan het instellen van het beroep is overleden. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het beroep, voor zover het namens [eiser 1] is ingesteld, niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.1.
Voor zover het beroep namens [eiser 2] is ingesteld, is het wel ontvankelijk. De rechtbank zal daarom hieronder inhoudelijk ingaan op de ingediende beroepsgronden.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader
5. Het college heeft, voor zover hier van belang, een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. [3] De bestreden vergunning is niet verleend voor de activiteit ‘het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk’. [4]
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kent in artikel 2.10 een verplicht toetsingskader voor de activiteit ‘bouwen’. Kort gezegd betekent dit dat het college moet toetsen of het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Indien er geen sprake is van strijd met één van deze weigeringsgronden moet het college de vergunning verlenen. Indien er zich één van deze weigeringsgronden voordoet, is het college in beginsel verplicht de omgevingsvergunning voor het bouwen te weigeren.
5.1.
Op de percelen waarop het project is aangevraagd is ook het bestemmingsplan Archeologische en Aardkundige waarden van toepassing. De gronden hebben hierin gedeeltelijk de bestemming Waarde - Archeologie 2. Hierop is nieuwe bebouwing toegestaan zolang die niet meer dan 500 m² groot is. [5] Hieraan wordt voldaan.
Tevens is ten tijde van de vergunningverlening het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ zoals vastgesteld op 16 mei 2013 van toepassing. De gronden waarop het opjaagstation wordt gebouwd hebben daarin de enkelbestemming ‘Natuur’ en gedeeltelijk de dubbelbestemming ‘Leiding – Water’. De gronden met de bestemming Natuur zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van onder andere natuur. Een opjaagstation past niet in de gebruiksvoorschriften. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De verleende vergunning voorziet wel in de bouw van een gebouw.
De dubbelbestemming brengt mee dat de gronden mede bestemd zijn voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse leiding voor transport van water. Op deze dubbelbestemming, die voorrang heeft op andere bestemmingen [6] , mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden tot een hoogte van 3 meter en een niet gemaximeerde oppervlakte. Het opjaagstation betreft een gebouw dat hoger is dan 3 meter en is deels gesitueerd op gronden zonder de dubbelbestemming ‘Leiding - Water’. Dit past daarom niet in het bestemmingsplan.
Het college is verplicht te onderzoeken of er alsnog een vergunning kan worden verleend. [7] Het college heeft dat onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat hij een vergunning wil verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft beleidsruimte om al dan niet de vergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Het college is in dit geval van mening dat de gevraagde vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank zal hieronder beoordelen of het college de vergunning op goede gronden heeft verleend.
Verklaring van geen bedenkingen
6. Bij toepassing van de door het college gevolgde procedure moet de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeven. [8] De gemeenteraad van Hulst heeft op 19 september 2013 een lijst met categorieën gevallen vastgesteld, waarbij het college geen verklaring van geen bedenkingen hoeft te vragen. [9] Volgens dit besluit is een verklaring van geen bedenkingen niet vereist in het geval van natte en droge infrastructurele maatregelen: nieuwvestiging of uitbreiding van bestaande infrastructurele voorzieningen zonder aanzienlijke ruimtelijke gevolgen.
6.1.
Eiseres is van mening dat de uitbreiding van het bestaande pompstation wel degelijk aanzienlijke ruimtelijke gevolgen heeft. Het ligt immers gedeeltelijk op gronden met de bestemming ‘Natuur’ en in het Natuurnetwerk Nederland. Het betreft een kwetsbaar natuurgebied dat behouden en beschermd moet worden.
6.2.
Niet in geding is dat het opjaagstation vergund is op gronden met de bestemming ‘Natuur’. Het past niet direct in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat in beginsel een verklaring van geen bedenkingen nodig is. De gemeenteraad heeft met het onder 6. genoemde besluit ingrepen ten behoeve van infrastructuur zonder aanzienlijke gevolgen over willen laten aan het college om de procedures te bespoedigen. Deze categorie is bij het besluit van 19 september 2013 aan de lijst toegevoegd.
6.3.
Niet in geschil is dat het hier de uitbreiding van een bestaande (natte) infrastructurele voorziening betreft die niet past binnen het bestemmingsplan. De vraag is of deze uitbreiding aanzienlijke ruimtelijke gevolgen heeft. De rechtbank is van oordeel dat dat niet zo is. Een ingreep in of nabij een natuurgebied zal altijd gevolgen hebben voor die natuur. In dit geval betreft het echter een relatief kleinschalige ingreep met een beperkte omvang en duur, die bovendien naast een bestaand pompstation en naast een openbare weg is gesitueerd en niet midden in het natuurgebied. Het college mocht er vanuit gaan dat het hierbij gaat om een voorziening zoals opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde lijst van categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen hoeft te worden gevraagd. Hoewel er gevolgen kunnen zijn voor het natuurgebied, zullen deze naar verwachting gering en niet aanzienlijk zijn.
Toepassing best beschikbare technieken.
7. Eiseres voert aan dat Evides de best beschikbare technieken toe had moeten passen. Dat staat in artikel 2.14, eerste lid onder c sub 1 van de Wabo. Dat is onvoldoende aangetoond.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het door eiser aangehaalde artikel ziet op een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wabo. Dat is de activiteit het oprichten, wijzigen of in werking hebben van een inrichting. De vergunning die aan de orde is ziet op de activiteiten ‘bouwen’, ‘het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Toetsing of de best beschikbare technieken zijn toegepast, valt daarom buiten het toetsingskader van de voorliggende vergunning. Voor de verleende vergunning moest getoetst worden of er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dan moet aannemelijk zijn dat aan de geluidsnormen kan worden voldaan en hoeven niet alle technische aspecten beoordeeld te worden. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aangetoond dat zelfs in het worst case-scenario voldaan kan worden aan de geluidsnormen.
Natuur
8. Eiser stelt dat onvoldoende is gekeken naar de belangen van de natuur. Aantasting van een natuurgebied is in strijd met het provinciaal beleid. Er zitten meerdere (bijna) bedreigde diersoorten in het gebied. Onvoldoende is gemotiveerd dat een andere locatie niet beter is. Bovendien mag er in de periode van 15 maart tot 31 augustus niet gewerkt worden, terwijl de werkzaamheden negen maanden in beslag zullen nemen.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter beoordeling ligt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een opjaagstation in afwijking van het bestemmingsplan voor en niet een natuurvergunning. In dit besluit moet de ruimtelijke afweging gemaakt worden of de ontwikkeling past binnen het ruimtelijk beleid en vooral of deze voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een belangenafweging. Het opjaagstation dient voor een goede drinkwatervoorziening. Een dergelijke voorziening is van groot maatschappelijk belang en daaraan mocht het college een zwaar gewicht toekennen. Daarbij komt dat de bouwwerkzaamheden ter bescherming van vogels in het broedseizoen beperkt zijn in tijd, en dat het opjaagstation landschappelijk wordt ingepast in een terp, waardoor de ingreep in de natuur op lange termijn naar redelijkerwijs valt te verwachten een beperkt effect zal hebben. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid de keuze kunnen maken om een opjaagstation op deze locatie toe te staan, terwijl dat in enige mate ten koste zal gaan van de natuur.
Stikstof
9. Eiseres voert aan dat onvoldoende naar het aspect stikstof is gekeken, met name naar stikstof dat vrijkomt door het ontgraven van veen. Zij wijst erop dat drie weken voor de start een nieuwe Aerius-berekening moet worden overgelegd.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank toetst of het besluit in redelijkheid is genomen. De besluitvorming vond meer dan drie weken voor start van de werkzaamheden plaats, zodat ten tijde van de besluitvorming nog geen nieuwe Aerius-berekening overgelegd hoefde te worden (los van de bij de aanvraag gevoegde Aerius-berekening). Desalniettemin heeft het college inmiddels de nieuwe Aerius-berekening overgelegd. Eiseres heeft hier niet nader op gereageerd.
Zijn de belangen van eiseres voldoende meegewogen?
10. Eiseres voert aan dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen. Het college heeft vooral gekeken naar het belang van de natuur. Eiseres ervaart echter al jarenlang geluidsoverlast van het bestaande opjaagstation. Het gaat daarbij om laagfrequent geluid. Door naast de bestaande opjager op kortere afstand van de woning van eiseres een tweede, krachtigere opjager te plaatsen zal het geluid verder toenemen. In de rapporten waaruit blijkt dat het geluid aan de normen zal voldoen, zijn onjuiste feiten en aannames opgenomen, zodat niet van die rapporten uitgegaan kan worden. Zo is onder andere de afstand tussen de opjager en de woning niet goed opgenomen. Bovendien geven de rapporten slechts een inschatting. Eiseres wijst erop dat de nieuwe pomp in een gebied wordt geplaatst met een veenlaag die trillingen gemakkelijker doorgeeft dan zand of klei. Daarnaast hindert de terp het uitzicht, past deze niet in het oude, cultuurhistorische landschap en wordt de privacy aangetast, indien de terp vrij te betreden is.
10.1.
Het college stelt dat de belangen van eiseres in de besluitvorming zijn meegenomen, maar dat het algemeen belang dat gediend is bij een goede drinkwatervoorziening zwaarder heeft gewogen. Het gebouw wordt ingegraven in een terp, waardoor de verstoring van het landschap minimaal zal zijn. Het verwachte geluid en de trillingen zijn berekend en deze blijven binnen de wettelijke normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hoewel het geluid van de huidige opjager ook binnen de normen blijft is toch een voorschrift opgenomen dat een ventilator die veel geluid maakt moet worden vervangen. De geluidsoverlast in het verleden kan echter geen reden zijn om de vergunning voor het nieuwe opjaagstation te weigeren.
Daarnaast wijst het college erop dat hij [deskundige] B.V. opdracht heeft gegeven het akoestisch rapport dat Evides bij de aanvraag had ingediend, te toetsen. Uit die beoordeling blijkt dat voldoende deugdelijk en zorgvuldig is getoetst wat de te verwachten geluidsbijdrage is van de nieuwe opjager. De geluidsbelasting voldoet ook in de nieuwe situatie aan de wettelijke geluidsnormen.
10.2.
Het college stelt voorts dat er geen wettelijke norm is voor laagfrequent geluid of trillingshinder en heeft beargumenteerd dat het nieuwe opjaagstation veel minder geluid zal produceren dan het bestaande en dat het dus niet aannemelijk is dat op dit punt problemen zijn te verwachten.
10.3.
De rechtbank stelt vast dat de belangen van eiseres in de besluitvorming zijn meegenomen. In de ruimtelijke onderbouwing is veel aandacht geschonken aan de natuur. Dat is te verklaren omdat de vergunning in strijd met de natuurbestemming is verleend. In de zienswijzenota is het college ook uitgebreid ingegaan op de zienswijze van eiseres. In de onderbouwing is opgenomen dat er trillings- en geluidsoverlast wordt ervaren en dat daarom bij de huidige opjager een ventilator moet worden vervangen.
Daarnaast heeft Evides een uitgebreid geluidsrapport (van SPA WNP van 13 juli 2023 [10] ) ingediend. Het college heeft dit bekeken en nog [deskundige] daarover laten oordelen (het rapport van 6 september 2023). Ook eiseres heeft nog een deskundigenrapport ingediend. In dit tegenrapport van 4 november 2024 stelt de deskundige [geluidsdeskundige 1] onder andere dat ten onrechte niet getoetst is aan het geluidsniveau in in- en aanpandige gebouwen. Ter zitting heeft [geluidsdeskundige 1] erkend dat de woning van eiseres geen in- of aanpandig gebouw is en dat het college terecht heeft getoetst aan het geluidsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen.
Verder heeft de deskundige van eiseres gesteld dat er te veel onzekerheden overblijven om te beoordelen of de geluidsoverlast niet onevenredig toeneemt. De rechtbank constateert dat echter de deskundige daarbij uit is gegaan van het eerder gemeten geluidsniveau, dus zonder aanpassing van de ventilator die een belangrijke oorzaak is van de geluidsoverlast. Opgemerkt is verder in het rapport van SPA WNP dat vanwege de voorgenomen maatregelen de verwachte geluidsniveau van de nieuwe opjager 12 dB lager zal zijn dan de geluidsniveaus in het bestaande opjaagstation. Er kan dus niet vanuit worden gegaan dat het geluidsniveau van de nieuwe opjager gelijk is aan of hoger is dan dat van de huidige. Hierdoor, zoals [deskundige] ook heeft bevestigd, blijft de cumulatieve geluidsbelasting, als gevolg van de geluidsproductie van de huidige en de nieuwe opjager gezamenlijk, eveneens naar verwachting binnen de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
De deskundige van eiseres stelt dat niet goed is uitgezocht of de best beschikbare technieken relevant zijn en goed gedimensioneerd zijn. Uit het rapport van SPA WNP blijkt echter dat wel degelijk rekening is gehouden met de best beschikbare technieken, maar dat op bepaalde punten voor de berekening uitgegaan wordt van een worst case scenario. Dat houdt in dat naar verwachting het te realiseren geluidsniveau lager ligt dan het berekende geluidsniveau. Bovendien moet het college in het kader van de goede ruimtelijke ordening vooral toetsen of aan de gestelde geluidsnormen voldaan kan worden. Het college hoeft niet al ter plaatse de daadwerkelijke situatie te meten om een vergunning af te kunnen geven. [11] Meestal kan dat ook niet van tevoren. Evides moet in de praktijk zorgen dat zij aan de geluidsnormen voldoet en desnoods aanvullende maatregelen nemen. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daar niet aan voldaan kan worden.
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college ook voldoende heeft beargumenteerd dat mogelijke trillingen en laagfrequent geluid niet onevenredig zullen toenemen en het verlenen van de vergunning niet in de weg staan. De rechtbank kan de beoordeling en afweging van het college volgen en is van oordeel dat het college deze afweging mocht maken.
10.5.
Ook voor wat betreft uitzicht en privacy slaagt deze beroepsgrond niet. Er is in Nederland geen recht op blijvend vrij uitzicht. Over de wijze van inpassing in het landschap, kan verschillend gedacht worden, maar de welstandscommissie heeft hier een positief advies over gegeven. Het college mocht daar vanuit gaan.
Dat wandelaars de terp waarmee het opjaagstation wordt ingepast kunnen gebruiken om over te wandelen en zij daarbij in de tuin van eiseres kunnen kijken, leidt er ook niet toe dat het college de vergunning niet mocht verlenen. De rechtbank constateert aan de hand van foto’s in het dossier dat wandelaars of andere weggebruikers in de tuin van eiseres kunnen kijken als zij over de weg lopen of rijden. De terp komt op een iets verdere afstand te liggen. De afweging van het college dat het belang van het opjaagstation groter is dan het belang van eiseres om gevrijwaard te worden van alle inkijk in de tuin is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk.
Had het college voor een andere locatie moeten kiezen?
11. Eiseres voert aan dat het college beter had moeten kijken naar alternatieve locaties. Er zijn acht varianten bekeken. Het is niet inzichtelijk waarom andere locaties afvielen. Het is onduidelijk of op andere locatie meer overlast zou worden veroorzaakt. Het lijkt erop dat de criteria zijn gekozen om deze locatie te onderbouwen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening had het college moeten onderzoeken of dit de juiste locatie is voor de opjager. Eisers hebben zelf een aantal geschikte locaties aangedragen, maar daar is niet op gereageerd.
11.1.
Het college wijst erop dat alle andere locaties afvielen op basis van de beschikbare ruimte, afstand tot het leidingnetwerk, beschikbare voorzieningen, bereikbaarheid en locatie in het leidingnetwerk.
11.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college moet in beginsel op de aanvraag beslissen en beoordelen of het ter plaatse voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Gelet op het voorgaande is daar aan voldaan. Als een eiser dan vindt dat een andere locatie tot een gelijkwaardig resultaat leidt met minder bezwaren, dan moet hij dat aannemelijk maken. [12]
Eiseres heeft alternatieve locaties voorgesteld. Het betreft:
  • [straat 2] in de [plaats 2] , bij het tussenstation voor elektriciteitsdistributie, en
  • locaties tussen [plaats 1] en Hulst waar Evides al infrastructuur heeft liggen.
Deze locaties zijn aangedragen aan Evides en worden benoemd in de zienswijze en het beroepschrift. Evides heeft in een reactie op het beroepschrift uitgebreid gemotiveerd waarom andere locaties niet of minder geschikt zijn. Dit heeft te maken met beschikbaarheid van grond, de afstand tot een transportleiding, de verdeling van de waterdruk in het waterdistributiesysteem en een financiële afweging.
11.3.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het college tot het oordeel mocht komen dat het opjaagstation op de vergunde locatie binnen een goede ruimtelijke ordening past. Daarnaast heeft Evides goed uitgelegd waarom voor deze locatie is gekozen en niet voor een andere locatie. Het college hoefde dus niet in het kader van de goede ruimtelijke ordening met Evides te overleggen over of te kiezen voor een alternatieve locatie.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is ingediend namens [eiser 1] . Voor het overige zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Het college heeft voldoende rekening gehouden met de belangen van eiseres en er is voldoende aannemelijk gemaakt dat de opjager kan voldoen aan de geluidsnormen en ook overigens ruimtelijk aanvaardbaar is. Het college had niet voor een alternatieve locatie hoeven te kiezen en mocht het belang van een goede drinkwatervoorziening zwaar meewegen.
12.1
Omdat het beroep ongegrond is, is er ook geen aanleiding voor een veroordeling in het terugbetalen van het griffierecht of een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend namens [eiser 1] ;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier op 23 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet, [. . .]

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking, [. . .]
Bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ [13]

Artikel 14 Natuur

14.1
Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het behoud en / of herstel en / of de ontwikkeling van aanwezige en potentiële landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
ter plaatse van de aanduiding 'bos', de aanleg en instandhouding van bos;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bijenkweekstation', tevens een bijenkweekstation;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoed', tevens een landgoed;
met daaraan ondergeschikt:
ter plaatse 'specifieke vorm van recreatie - paalkampeerterrein', tevens maximaal één paalkampeerterrein;
extensief recreatief medegebruik;
natuurbeheer;
bruggen en paden;
met de daarbij behorende:
groen- en speelvoorzieningen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
kleinschalige natuurgerichte / dagrecreatieve voorzieningen.
14.2
Bouwregels
14.2.1
Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de in 14.1 genoemde functies worden opgericht, waarvoor de volgende regels gelden:
a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter.
14.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
kamperen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paalkampeerterrein' paalkamperen is toegestaan.

Artikel 26 Leiding - Water

26.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse leiding voor het transport van water met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
26.2
Bouwregels
26.2.1
Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Leiding - Water'.
26.2.2
Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming worden opricht, waarvoor de volgende regels gelden:
de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter.
26.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren en van de belangen van de leiding(en);
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding(en) omtrent de onder a genoemde voorwaarde;
de bij de andere bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb.
2.Voorzieningenrechter rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20 december 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:8804.
3.Artikel 2.1, eerste lid onder a, b en c van de Wabo.
4.Artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wabo.
5.Artikel 5.2.2 onder a van bestemmingsplan Archeologische en Aardkundige waarden
6.Artikel 26.2.1 van de planvoorschriften.
7.Artikel 2.10, tweede lid van de Wabo.
8.Artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht.
9.Besluit met nummer Rb2013/49, bekendgemaakt op 25 september 2013.
10.P. 6.
11.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 21 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3380.
12.ABRvS, 24 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:375.
13.Versie zoals vastgesteld op 15 mei 2012 en geldend ten tijde van het bestreden besluit.