ECLI:NL:RBZWB:2025:3882

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/4298 GEMWT en 25/1701 OWBOUW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek handhaving en verlening omgevingsvergunning in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg. Het eerste besluit betreft de afwijzing van een verzoek om handhavend op te treden tegen een aanbouw aan een woning, terwijl het tweede besluit de verlening van een omgevingsvergunning voor wijzigingen aan diezelfde aanbouw betreft. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen beide besluiten, maar de rechtbank heeft op 21 mei 2025 geoordeeld dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het moment van het nemen van het bestreden besluit I een omgevingsvergunning was verleend, waardoor het college geen bevoegdheid had om handhavend op te treden. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de hoogte van de aanbouw en de wateroverlast beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het college opgedragen het griffierecht in de zaak van de omgevingsvergunning aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/4298 GEMWT en 25/1701 OWBOUW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg (college), verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [belanghebbende] uit [plaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. C.A.F. Haans).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 mei 2024 (bestreden besluit I, zaaknummer 24/4298) inzake de afwijzing van eisers verzoek om handhavend op te treden ten aanzien van de aanbouw aan de woning op het perceel [adres] . Daarnaast heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 6 augustus 2024 (bestreden besluit II, zaaknummer 25/1701) inzake een aan de vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor wijzigingen aan de aanbouw op het perceel.
Het college heeft gereageerd op de beroepen met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de echtgenote van eiser en namens het college [persoon 1] en [persoon 2] . Namens vergunninghouder waren zijn gemachtigde en echtgenote [persoon 3] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiser aan de hand van de argumenten die hij heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
2.1.
De vergunninghouder heeft op 13 april 2022 een aanvraag gedaan voor het bouwen van aanbouwen en dakopbouw met plat dak op het perceel [adres] (het perceel).
Met het besluit van 7 juni 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghouder voor het bouwen van aanbouwen en dakopbouw met plat dak op het perceel.
Eiser heeft tegen deze omgevingsvergunning bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 3 oktober 2023 het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. [1] Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak van onze rechtbank. Deze procedure loopt nog.
Bij brief van 21 oktober 2023 heeft eiser het college verzocht om handhavend optreden op het perceel.
Op 23 oktober 2023 heeft een toezichthouder van het college het perceel bezocht. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 23 oktober 2023.
Met het besluit van 21 december 2023 (primair besluit I) heeft het college het verzoek van eiser om handhavend optreden afgewezen, omdat optreden volgens het college niet evenredig is in relatie tot de belangen die in dit geval bij handhaving zijn gediend.
Eiser heeft op 26 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit I.
Op 5 april 2024 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor wijzigingen aan de aanbouw op het perceel.
Met het besluit van 11 april 2024 (primair besluit II) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de volgende activiteit:
- Bouwactiviteit (omgevingsplan) (artikel 5.1, tweede lid, onder a, van de Omgevingswet).
Eiser heeft op 16 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit II.
Met de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Wettelijk kader
3.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht van vóór 1 januari 2024 van toepassing.
3.3.
Het verzoek om handhaving is gedaan op 21 oktober 2023. Dat betekent dat ten aanzien van het bestreden besluit I het oude recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Bestreden besluit II (omgevingsvergunning, zaaknummer BRE 25/1701)
4.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit II ten grondslag gelegd dat op goede gronden een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de aanbouw aan de woning op het perceel is verleend. Het college acht de realisatie van de wijziging ruimtelijk gezien aanvaardbaar. Daarnaast is de Omgevingswet van toepassing, omdat in deze zaak sprake is van een omgevingsvergunning en niet van een verzoek om handhavend optreden.
4.2.
Het college heeft tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure aangegeven dat bij nader inzien uitgegaan moet worden van het meten vanaf het maaiveld. Vervolgens is gesteld dat op basis van het tijdelijke deel van het Omgevingsplan, meer specifiek artikel 27 van het bestemmingsplan Mortiere (hierna: de planregels), een afwijking van 10% van de bouwhoogte vergund kan worden. Met de gemiddelde maaiveldhoogte en de bouwhoogte wordt binnen de verleende omgevingsvergunning gebleven. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en dat de realisatie van de wijziging ruimtelijk gezien aanvaardbaar is. Het college ziet niet in dat de kleine afwijking van de aanbouw zorgt voor schaduwwerking die onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden doet. Ten aanzien van de afwatering van de aanbouw en de extra wateroverlast vanwege kunstmatige ophogingen wordt opgemerkt dat eveneens niet wordt ingezien dat onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden wordt gedaan.
Beroepsgronden
5.1.
Eiser stelt dat de Omgevingswet op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a van de Invoeringswet Omgevingswet niet van toepassing is. Hierbij merkt hij op dat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de aanbouw direct verband houdt met het verzoek om handhavend optreden en het daarop betrekking hebbende primaire besluit I. Verder stelt eiser dat de goothoogte van de aanbouw nog steeds tientallen centimeters hoger is dan waarvan het college is uitgegaan. Uit de overgelegde stukken volgt dat het maaiveld 49 centimeter tot 69 centimeter lager is dan het vloerpeil dat als uitgangspunt is genomen.
5.2.
Op grond van artikel 27 van de planregels mag de hoogte weliswaar 3 meter en 30 centimeter bedragen, maar bij de vergunningen en de daaraan ten grondslag liggende advisering is nu eenmaal van 2 meter en 92 centimeter uitgegaan. Uit de waterpasstaat in combinatie met de bijlage bij de vergunningsaanvraag blijkt dat de overschrijding aanzienlijk meer is dan 2 meter en 92 centimeter en ook meer dan 3 meter en 29 centimeter. Ten slotte vraagt eiser zich af waarop het college de stelling baseert dat niet wordt ingezien dat hij extra wateroverlast ervaart als gevolg van de afwatering van de aanbouw en kunstmatige ophogingen.
Bestreden besluit I (handhavingsverzoek, zaaknummer BRE 24/4298)
6.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat het handhavingsverzoek van eiser op goede gronden is afgewezen. Ten aanzien van de deur stelt het college dat in het primaire besluit I ten onrechte is overwogen dat deze vergunningsvrij kon worden geplaatst. Echter, op 11 april 2024 is een omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghouder voor wijzigingen aan de aanbouw op het perceel. Het bouwplan is in overeenstemming met de omgevingsvergunning uitgevoerd. Door verlening van de omgevingsvergunning zijn de eerder geconstateerde overtredingen beëindigd. Nu geen sprake meer is van overtredingen, is het college ook niet bevoegd tot handhavend optreden.

Oordeel van de rechtbank

Bestreden besluit I
7.1.
De rechtbank oordeelt dat het college geen bevoegdheid heeft om handhavend op te treden en legt hierna uit waarom.
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er, op het moment van het nemen van het bestreden besluit I, een omgevingsvergunning was verleend voor wijzigingen aan de aanbouw op het perceel. Het college heeft hierover in het bestreden besluit I aangegeven dat de eerder geconstateerde overtredingen door verlening van de omgevingsvergunning zijn beëindigd.
7.3.
De rechtbank oordeelt dat er zonder overtreding geen bevoegdheid is tot handhaven. Door het verlenen van de omgevingsvergunning is de geconstateerde overtreding op grond van het bestemmingsplan beëindigd en was het college niet meer bevoegd om handhavend op te treden.
Bestreden besluit II
Is de Omgevingswet van toepassing?
8.1.
Artikel 4.3, aanhef en onder a van de Invoeringswet Omgevingswet luidt als volgt:
“Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a.
als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt, (…)”.
8.2.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is op
5 april 2024door vergunninghouder ingediend, waardoor de Omgevingswet van toepassing is. Dat de aanvraag om een omgevingsvergunning direct verband houdt met het verzoek om handhavend op te treden, maakt dit niet anders. Voor het bestreden besluit II is dus de Omgevingswet van toepassing.
Toetsingskader
9.1.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente.
9.2.
Artikel 5.1, tweede lid onder a van de Omgevingswet bepaalt dat het verboden is om een omgevingsplanactiviteit uit te voeren zonder een omgevingsvergunning. Uit artikel 22.10 van de Omgevingswet volgt dat de binnenplanse afwijkingsregels in het bestemmingsplan gelden als beoordelingsregels voor een aanvraag om een omgevingsvergunning in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan.
9.3.
Artikel 22.280 van de Bruidsschat bepaalt dat de afwijkingsmogelijkheid geldt als verbod om zonder omgevingsvergunning de activiteit te verrichten. Bouwen boven de toegestane hoogte is zonder omgevingsvergunning verboden.
9.4.
Uit artikel 8.0a van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), in samenhang met artikel 22.281 van de Bruidsschat, volgt dat als de regels in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan een afwijkingsbevoegdheid bevatten, die regels moeten gelezen worden als een bevoegdheid een vergunning te verlenen.
9.5.
Artikel 1.76 van de planregels definieert het begrip ‘peil’ als de gemiddelde hoogte aansluitend aan het afgewerkte maaiveld. In artikel 15.2.2 is bepaald dat de goothoogte van bijgebouwen 3 meter is. Artikel 27 bepaalt vervolgens dat:
a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
b. de afwijking is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - geen afwijkingsgebied';
c. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Bouwhoogte
10.1.
Niet in geschil is dat bij het berekenen van de bouwhoogte moet worden uitgegaan van het gemiddelde maaiveld. Ter zitting heeft het college een nadere onderbouwing gegeven van de wijze waarop de bouwhoogte is vastgesteld. Op basis van een door deskundigen uitgevoerde professionele landmeting van 11 meetpunten, verdeeld over het maaiveld, is het peil als bedoeld in de planregels vastgesteld. Uit de landmeting is een gemiddelde bouwhoogte van 3,29 meter gekomen.
10.2.
Eiser betwist de uitgevoerde meetwijze van het college en wijst hierbij op de overgelegde waterpasstaat in combinatie met de bijlage bij de vergunningsaanvraag. De rechtbank stelt vast dat eiser niet met objectieve en verifieerbare stukken heeft weerlegd dat niet kan worden uitgegaan van het door het college uitgevoerde meetonderzoek. Eiser heeft geen tegenrapport overgelegd en heeft onvoldoende onderbouwd waarom het onderzoek onzorgvuldig zou zijn dan wel dat de meetgegevens niet zouden kloppen. Daarnaast heeft het college toegelicht dat de waterpasstaat de hoogte weergeeft ten opzichte van het referentiepunt ‘dorpelhoogte [adres] ’ en dat dit dus geen informatie geeft over het peil op grond van de planregels. De rechtbank kan deze toelichting volgen en gaat uit van de meetgegevens zoals deze zijn vastgesteld door de deskundigen.
10.3.
Het college heeft de gemiddelde bouwhoogte vervolgens getoetst aan de planregels. In artikel 15.2.2 is bepaald dat de goothoogte van bijgebouwen 3 meter is. Op grond van artikel 27, sub a kan het college bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%. De gemiddelde bouwhoogte bedraagt 3,29 meter waardoor het college (10% van 3 meter is gelijk aan 3,30 meter) een omgevingsvergunning mocht verlenen aan vergunninghouder.
Omgevingsplanactiviteit (gebruiksmogelijkheden)
11.1.
Uit artikel 8.0a Bkl, in samenhang met artikel 22.281 van de Bruidsschat, volgt dat als de regels in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan een afwijkingsbevoegdheid bevatten, die regels moeten gelezen worden als een bevoegdheid een vergunning te verlenen. Op grond van artikel 27, sub c, van de planregels wordt de bevoegdheid tot afwijken niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.2.
Eiser betwist dat hij geen extra wateroverlast ervaart als gevolg van de afwatering van de aanbouw en kunstmatige ophogingen. Daarnaast gaat het college ten onrechte niet in op de extra schaduwwerking die hij ervaart.
11.3.
De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit II alleen heeft aangegeven dat niet wordt ingezien dat onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden wordt gedaan. In het verweerschrift heeft het college gemotiveerd dat de aanbouw niet de veroorzaker is van schaduw op het perceel van eiser. De aanbouw is 20 meter verwijderd van de woning van eiser en de schaduw wordt veroorzaakt door de aanwezige bomen en beplanting op eisers perceel. Ten aanzien van de wateroverlast stelt het college dat de afwatering van de aanbouw op het riool is aangesloten en dat dit bij de hoorzitting in de bezwaarprocedure door de vergunninghouder is bevestigd. De rechtbank is van oordeel dat het college pas in het verweerschrift voldoende heeft gemotiveerd waarom geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Omdat het college dit pas in beroep heeft gemotiveerd, bevat de besluitvorming een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Het college heeft dat met de motivering in het verweerschrift hersteld. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld.

Conclusie en gevolgen

12.1.
Gelet op het voorgaande worden de beroepen ongegrond verklaard. Nu de rechtbank aanleiding heeft gezien om artikel 6:22 van de Awb toe te passen in zaaknummer BRE 25/1701, wordt het college opgedragen het griffierecht in die zaak aan eiser te vergoeden. Van overige door eiser gemaakte proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • draagt het college in zaaknummer BRE 25/1701 op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.C.J.J. van Roij, griffier op 21 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.3, aanhef en onder a
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt (…)
Omgevingswet
Artikel 5.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
een omgevingsplanactiviteit,
een rijksmonumentenactiviteit,
een ontgrondingsactiviteit,
een stortingsactiviteit op zee,
n Natura 2000-activiteit,
een jachtgeweeractiviteit,
een valkeniersactiviteit,
tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
een bouwactiviteit,
een milieubelastende activiteit,
een lozingsactiviteit op:
1° een oppervlaktewaterlichaam,
2° een zuiveringtechnisch werk,
een wateronttrekkingsactiviteit,
een mijnbouwlocatieactiviteit,
een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot:
1° een weg,
2° een waterstaatswerk,
3° een luchthaven,
4° een hoofdspoorweg, lokale spoorweg of bijzondere spoorweg,
5° een installatie in een waterstaatswerk,
een flora- en fauna-activiteit,
voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
Artikel 22.10
In het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen regels als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening gelden als regels als bedoeld in artikel 5.21, tweede lid, onder a.
Tijdelijk Omgevingsplan gemeente Middelburg
Artikel 22.280
Voor zover voor een activiteit in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van daarbij aangegeven regels, geldt deze bepaling als verbod om de activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten.
Artikel 22.281
Voor zover de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet gestelde regels over het voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.280 bij omgevingsvergunning afwijken van regels in dat tijdelijke deel de verplichting bevatten om als de activiteit niet in strijd is met die regels de omgevingsvergunning te verlenen, wordt deze verplichting gelezen als een bevoegdheid.
Besluit kwaliteit Leefomgeving
Artikel 8.0a
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een omgevingsplanactiviteit, wordt, als het gaat om een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten, de omgevingsvergunning verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning.
2. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bestemmingsplan ‘Mortiere’
Artikel 1.76 peil
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het water: NAP.
Artikel 15.2.2 Maatvoering
De goothoogten, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten:
bouwwerk
goothoogten
bouwhoogte
oppervlakte / inhoud
a.
hoofdgebouwen
zie maatvoerings-
aanduiding
zie maatvoerings-
aanduiding
-
b.
aan- en uitbouwen en bijgebouwen
3 m
6 m
per bouwperceel buiten het bouwvak 40% en 40 m²
c.
overkappingen
-
3 m
-
d.
erkers
-
3,5 m
6 m²
e.
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent'
9 m
-
-
f.
erfafscheidingen voor de voorgevel
-
1 m
-
g.
erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hekwerk - haagcombinatie'
-
2 m
-
h.
overige erfafscheidingen
-
2 m
-
i.
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-
3 m
10 m²
Artikel 27 Algemene afwijkingsregels
a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
b. de afwijking is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - geen afwijkingsgebied';
c. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.