ECLI:NL:RBZWB:2025:3863

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
BRE 21/1164 en 21/1165
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanmaningskosten inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 juni 2025 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 29 juli 2022. In die eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat hij geen griffierecht had voldaan. De beroepen betroffen aanmaningskosten in verband met navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 en 2012. Belanghebbende had geen verzoek ingediend om op een zitting te worden gehoord.

De rechtbank beoordeelt of het verzet ontvankelijk is. De termijn voor het indienen van een verzetschrift is zes weken na bekendmaking van de uitspraak. Belanghebbende heeft een verzetschrift ingediend dat op tijd is ontvangen, omdat het op 30 augustus 2022 is verzonden en op 9 september 2022 is bezorgd. De rechtbank concludeert dat het verzet ontvankelijk is, maar beoordeelt vervolgens de gronden van het verzet.

Belanghebbende stelt dat het beroep op betalingsonmacht ten onrechte is afgewezen. De rechtbank oordeelt echter dat de eerdere afwijzing van het beroep op betalingsonmacht terecht was, omdat belanghebbende niet de gevraagde gegevens had overgelegd. De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Ook het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het financiële belang zeer gering is, namelijk € 7,-. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/1164 en 21/1165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 juli 2022 in het geding tussen
belanghebbende
en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 29 juli 2022 waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen zien op de in rekening gebrachte aanmaningskosten inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011 en 2012 met aanslagnummers [BSN].H.17.01 en [BSN].H.27.01 .
1.1.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

Is het verzet ontvankelijk?
2. Voor het indienen van een verzetschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop de uitspraak op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop de uitspraak is toegezonden.
2.1.
Een verzetschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Wanneer het verzetschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [4] Die voorwaarden zijn dat het verzetschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen.
2.2.
Als iemand een verzetschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het verzet niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het verzetschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5]
2.3.
Vast staat dat de rechtbank de uitspraak op 29 juli 2022 aan partijen heeft verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een verzetschrift eindigde op 9 september 2022.
2.4.
De rechtbank is door de brief van 3 augustus 2023, ontvangen op 16 augustus 2023, op de hoogte geraakt dat belanghebbende een verzetschrift zou hebben ingediend. Belanghebbende heeft op verzoek een kopie van het verzetschrift en Track&Trace gegevens van de aangetekende zending overgelegd. Met de Track&Trace gegevens heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat het verzetschrift op 30 augustus 2022 is verzonden en dat deze op 9 september 2022 is bezorgd. Het verzetschrift is dus tijdig ingediend.
Gronden van verzet
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 29 juli 2022 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [6] is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1.
De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht, omdat belanghebbende geen griffierecht heeft voldaan. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het beroep op betalingsonmacht ten onrechte is afgewezen. Belanghebbende heeft tijdig de gevraagde gegevens voor het beroep op betalingsonmacht verzonden. Belanghebbende heeft een kopie van het ingevulde formulier met bijlagen en Track&Trace gegevens overgelegd. Hiermee is aannemelijk gemaakt dat het ingevulde formulier op 10 maart 2022 is bezorgd.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende heeft meerdere beroepen op betalingsonmacht gedaan. De griffier heeft het eerste beroep op betalingsonmacht op 8 juli 2021 afgewezen. Belanghebbende heeft vervolgens een nieuwe nota ontvangen voor het betalen van het griffierecht. In de herinneringsnota van 8 augustus 2021 staat dat indien een eerder beroep op betalingsonmacht is afgewezen, hierop niet nogmaals een beroep kan worden gedaan.
3.4.
Belanghebbende heeft op 26 juli 2021 en 22 december 2021 nogmaals beroep gedaan op betalingsonmacht. De griffier heeft belanghebbende op 22 februari 2022 (abusievelijk) nogmaals in de gelegenheid gesteld om gegevens aan te leveren om de betalingsonmacht te beoordelen.
3.5.
Belanghebbende heeft in verzet aannemelijk gemaakt dat het ingevulde formulier tijdig is verzonden. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat niet de gevraagde gegevens zijn overgelegd en het beroep op betalingsonmacht dan ook terecht is afgewezen. Belanghebbende heeft vervolgens op 4 april 2022 nogmaals een beroep op betalingsonmacht gedaan.
3.6.
De rechtbank heeft dit verzoek niet apart in behandeling genomen. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend verzonden brief van 24 april 2022 nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Daarbij is belanghebbende er nogmaals op gewezen dat als een eerder beroep op betalingsonmacht is afgewezen, niet nog een keer een beroep daarop kan worden gedaan. Volgens PostNL is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft het griffierecht niet op tijd betaald. De beroepen zijn daarom terecht kennelijk niet-ontvankelijk.
Immateriële schadevergoeding
4. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat indien het beroep niet-ontvankelijk is wegens niet betalen van griffierecht, er als uitgangspunt geen recht bestaat op immateriële schadevergoeding, tenzij de beroepsprocedure meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. In dit geval heeft de beroepsprocedure meer dan vier jaar geduurd.
4.1.
Een uitzondering op het hiervoor onder 4. overwogen is als het geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang. In een dergelijk geval bestaat geen aanleiding om uit te gaan van de veronderstelling dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij de belastingplichtige heeft veroorzaakt. Bij het ontbreken van zodanige spanning en frustratie kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [7]
Er is sprake van een zeer gering financieel belang indien de som van een aan een bestuursorgaan te betalen bedrag niet meer beloopt dan € 15. [8]
4.2.
De beroepen van belanghebbende zien op de kosten die in rekening zijn gebracht voor het verzenden van een aanmaning. Hiervoor is een bedrag van € 7,- in rekening gebracht. Er is dan ook sprake van een zeer gering financieel belang. De rechtbank volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

5. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 29 juli 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5.1.
Het verzoek om een immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat er sprake is van een zeer gering financieel belang.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 20 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:9, tweede lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 8:55 in samenhang met 6:8, eerste lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Zie hiervoor de uitspraak van de Hoge Raad van 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1361.
8.Zie hiervoor de uitspraak van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292.