ECLI:NL:RBZWB:2025:3860

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
BRE 23/3555
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 1 oktober 2024, waarin het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit beroep betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een opgelegde boete. De belanghebbende heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing terecht was, met name of de beroepstermijn is overschreden. De belanghebbende voert aan dat zij niet in staat is te bewijzen dat haar voormalige partner de eigenaar van de auto alles heeft gedaan om haar de schuld te geven. Ze verzoekt om uitstel van betaling van de boete of om matiging van de boete.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet ongegrond is. De rechtbank legt uit dat in verzet alleen kan worden beoordeeld of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard, en niet of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de verzuimboete gematigd dient te worden tot 50%, en de rechtbank draagt de inspecteur op om het beroepschrift als verzoek om ambtshalve vermindering in behandeling te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de eerdere uitspraak te herzien en verklaart het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats] ([land]), belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 oktober 2024 in het geding tussen
belanghebbende
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 1 oktober 2024 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en bij beschikking opgelegde boete met [aanslagnummer].
1.1.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 1 oktober 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de beroepstermijn is overschreden. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3. Belanghebbende voert in verzet aan dat zij niet in staat is te bewijzen dat de eigenaar van de auto – haar voormalige partner, alles heeft gedaan om haar de schuld te geven. Belanghebbende verzoekt om de betaling van de boete uit te stellen, of de boete te matigen.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Belanghebbende heeft in verzet inhoudelijke gronden aangevoerd. Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft belanghebbende er bij brief van 28 oktober 2024 op gewezen dat in verzet alleen wordt beoordeeld of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dus niet of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Ten overvloede: behandeling als verzoek om ambtshalve vermindering?
6. De inspecteur heeft in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat de verzuimboete gematigd dient te worden tot 50%, gelet op wijziging van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De rechtbank draagt de inspecteur op om het beroepschrift in behandeling te nemen als verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank laat fysieke doorzending van het beroepschrift achterwege, omdat de inspecteur hierover al beschikt.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank niet juist is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 1 oktober 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering in behandeling te nemen;
  • verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 20 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).