ECLI:NL:RBZWB:2025:3825

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
25/1182, 25/1184, 15/1186, 15/1188, 25/1190, 25/1194, 25/1856
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor de bouw van 98 flexwoningen in Tilburg

Op 19 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een zaak over de omgevingsvergunning voor de bouw van 98 flexwoningen aan de [straat 1] in Tilburg. De eisers, bestaande uit meerdere bewoners, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat op 12 februari 2025 de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank heeft de beroepen op 9 mei 2025 behandeld. De eisers hebben verschillende gronden aangevoerd, waaronder strijdigheid met het bestemmingsplan, onvoldoende onderbouwing van de verkeersgeneratie, en zorgen over geluidsoverlast en ecologische gevolgen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vergunninghoudster, Stichting WonenBreburg, voornemens is om tijdelijke huurwoningen te realiseren voor mensen die snel een huis nodig hebben. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van eisers 1 niet slagen en dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Echter, voor eiseres 2 heeft de rechtbank geconstateerd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de lichthinder van de sportvelden op de flexwoningen. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. De einduitspraak zal later volgen, waarbij de rechtbank de beroepen van eisers 1 ongegrond zal verklaren en de proceskostenvergoeding zal afhandelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: 25/1182, 25/1184, 25/1186, 25/1188, 25/1190, 25/1192, 25/1194 en 25/1856
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 19 juni 2025 in de zaken tussen

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2] ,
3.
[eiser 3] ,
4.
[eiser 4] ,
5.
[eiser 5] ,
6.
[eiser 6] ,
7.
[eiser 7] ,
alle wonende te [plaats] , eisers 1,
(gemachtigde mr. J.H.D. Elings)

8.[eiseres] , uit [plaats] , eiseres 2,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
samen, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college).
Als vergunninghoudster neemt aan de zaken deel:
Stichting WonenBreburguit Tilburg,
(gemachtigde: mr. A.W.M. Oremans).
Inleiding
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 12 februari 2025 (bestreden besluit), over de omgevingsvergunning die is verleend aan vergunninghoudster voor het bouwen van 98 flexwoningen aan de [straat 1] (percelen [perceel 1] en [perceel 2] ) in [plaats] .
De rechtbank heeft de beroepen op 9 mei 2025 op zitting behandeld. [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 5] waren samen met hun gemachtigde aanwezig. Namens eiseres 2 was haar gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Wouters, mr. J. Willemse, ir. [naam 1] en [naam 2] . Namens vergunninghoudster waren haar gemachtigde, [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten. Op 10 juni 2025 heeft de rechtbank een brief van het college ontvangen, waarin het college een nadere motivering geeft ten aanzien van de voetbalveldverlichting. Omdat het onderzoek al is gesloten en de rechtbank heeft toegezegd om uiterlijk 20 juni 2025 uitspraak te doen, heeft de rechtbank die brief teruggestuurd naar het college. De rechtbank heeft de inhoud van die brief niet betrokken bij de beoordeling van de beroepen.
Beoordeling door de rechtbank

1. Feiten

Vergunninghoudster is voornemens om 98 tijdelijke huurwoningen (flexwoningen) te realiseren aan de [straat 1] in [plaats] . Het gaat om een periode van vijftien jaar. De woningen zijn voor mensen die snel een huis nodig hebben, zoals starters op de woningmarkt, mensen met vitale beroepen, ouders in scheiding of statushouders. Het complex bestaat uit drie en vier bouwlagen met éénkamerstudio’s en twee- of driekamer-appartementen. Het projectgebied bestaat op dit moment uit grasland en wordt gebruikt als openbaar toegankelijk speelveld.
Op 18 augustus 2023 heeft vergunninghoudster daarvoor een omgevingsvergunning aangevraagd.
Het college heeft de reguliere voorbereidingsprocedure toegepast en heeft vervolgens op 17 januari 2024 de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning aangevuld en verder in stand gelaten.
Eisers hebben daar beroep tegen ingesteld op 27 februari 2025 en 25 maart 2025.
Eisers 1 hebben de voorzieningenrechter daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening. Die verzoeken zijn ingetrokken, omdat vergunninghoudster in een brief van 17 april 2025 heeft medegedeeld dat tot 21 juni 2025 wordt gewacht met het bouwen van de flexwoningen.

2. Wettelijk kader

2.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Ow is ingediend. De aanvraag om een omgevingsvergunning is in deze zaak ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval het oude recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. Dit omvat onder andere de Wabo, de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Crisis- en herstelwet (Chw). [1]
2.2
Het was op grond van de Wabo verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. [2] Het college was op grond van de Wabo alleen bevoegd om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo: indien de activiteit niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening [3] en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevatte, die onder andere voldeed aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). [4]
2.3
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. De omgevingsvergunning
3.1
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de duur van vijftien jaar voor het realiseren van 98 flexwoningen aan de [straat 1] in [plaats] .
3.2
Het college heeft toestemming verleend voor het bouwen van een bouwwerk. [5] Het ziet op het bouwen van twee gebouwen met 36 éénkamerstudio’s, 50 tweekamer-appartementen en 12 driekamerappartementen. Ook wordt de buitenruimte van het terrein ingericht en worden auto- en fietsparkeerruimten, een collectieve ruimte en een wasruimte gerealiseerd.
3.3
Het college heeft daarnaast toestemming verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. [6] Op het perceel is het bestemmingsplan “ Reeshof West 2015 ” van toepassing. In dat bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming “Groen” toegekend. Het gebruiken van het perceel voor wonen is niet toegestaan binnen die bestemming. In de planregels staat het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning ook genoemd als strijdig gebruik. [7] Daarnaast is het bouwen van woongebouwen in strijd met de bouwregels die gelden binnen deze bestemming op grond van het bestemmingsplan. [8] Het college heeft verder toestemming verleend voor het afwijken van de algemene regels uit de artikelen 18.2.1, 18.3.1 en 18.6.1, onder b, van het bestemmingsplan. In die bepalingen staat opgenomen dat de hoofdtoegang in de voor- of zijgevel moet worden gerealiseerd, dat bij een woning een minimale grootte aan onbebouwd terrein aanwezig moet zijn en dat een bouwwerk op 15 meter afstand van een monumentale boom moet zijn gelegen. Het college heeft voor deze strijdigheden toestemming verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo. Het college acht het initiatief in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing daarvan verwijst het college naar de ‘Ruimtelijke onderbouwing Flexwonen [straat 1] [plaats] ’ van Antea Group van
6 december 2023 (hierna: ruimtelijke onderbouwing).
4. Zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang
4.1
Bij de beoordeling van de beroepen van eisers stelt de rechtbank voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat in Nederland sprake is van woningnood. Doordat de vraag naar betaalbare woningen veel groter is dan het aanbod, is sprake van een tekort aan betaalbare woningen. De prijzen voor koopwoningen zijn daardoor hoog, betaalbare huurwoningen zijn schaars en de wachttijden voor sociale huurwoningen zijn lang. Voor veel mensen is het moeilijk om (betaalbare) woonruimte te vinden.
4.2
Eén van de oplossingen voor de woningnood, is het snel bouwen van betaalbare woningen. De 98 flexwoningen die vergunninghoudster wil realiseren, dragen daaraan bij. De enorme vraag naar dergelijke woningen is op zitting geïllustreerd door vergunninghoudster. Zij heeft recent een complex met 180 flexwoningen in [plaats] gerealiseerd. Binnen één week heeft zij 800 aanmeldingen voor die woningen ontvangen en heeft zij de inschrijving moeten sluiten. In de Grondwet [9] staat dat de bevordering van voldoende woongelegenheid een voorwerp van zorg is voor de overheid. Het college heeft onder deze omstandigheden bij het beoordelen van de aanvraag, het vaststellen van het bestreden besluit en de in dat kader uitgevoerde belangenafweging redelijkerwijs als uitgangspunt kunnen nemen dat een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang is gediend bij het realiseren van de flexwoningen.
5. Beoordeling beroepen eisers 1
5.1
Eisers 1 hebben in hun beroepen verschillende gronden aangevoerd tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. Hierna volgt een overzicht van de beroepsgronden en de rechtsoverwegingen uit deze tussenuitspraak waarin die beroepsgrond wordt beoordeeld.
Beroepsgrond
r.o.
Het college heeft het voorschrift over de tijdelijkheid onjuist geformuleerd in de omgevingsvergunning.
5.2
Het college had de bezwaarschriften van eisers 1 gegrond moeten verklaren en had een proceskostenvergoeding moeten toekennen in bezwaar.
5.3
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan ‘ Tilburg , Parkeerregeling 2017’.
5.4
In de aanmeldnotitie ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling Flexwonen [straat 1] [plaats] ’ van Antea Group van 10 november 2023 is uitgegaan van onjuiste aantallen ten aanzien van verkeer en parkeren.
5.5
Het college heeft de omgevingsvergunning in strijd met de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant verleend.
5.6
Het college heeft de omgevingsvergunning in strijd met de ladder van duurzame verstedelijking uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro verleend.
5.7
Het college heeft onvoldoende onderbouwd waarom de woningen niet op een andere locatie kunnen worden gerealiseerd.
5.8
De participatie heeft op onjuiste wijze plaatsgevonden.
5.9
Het college heeft geen omgevingsvergunning kunnen verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, omdat het realiseren van de flexwoningen op deze locatie niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening ten aanzien van de volgende aspecten:
- stedenbouwkundige inpassing;
- geluid;
- ecologische verbindingszone;
- de Omgevingsvisie Tilburg 2020;
- de doelgroep en leefbaarheid omgeving;
- aansluiting op het stroomnet;
- het verdwijnen van het speelveld;
- verkeer;
- de inrichting van de buitenruimte.
5.1
5.11
5.12
5.13
5.14
5.15
5.16
5.17
5.18
5.19
5.2
Voorschrift tijdelijkheid
5.2.1
Artikel 5.16, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) schrijft voor dat in de omgevingsvergunning voor het bouwen van een tijdelijk bouwwerk wordt bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van de termijn verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand te herstellen. Aan de omgevingsvergunning is het volgende voorschrift verbonden:
“De vergunning wordt verleend voor een periode van 15 jaar. De termijn gaat in op het moment van het starten van de bouwwerkzaamheden. Na deze periode moet het bouwwerk zijn verwijderd/gesloopt of in overeenstemming zijn gebracht met de van toepassing zijnde voorschriften”.
5.2.2
Eisers 1 hebben aangevoerd dat de zinsnede ‘of in overeenstemming zijn gebracht met de van toepassing zijnde voorschriften’ tot gevolg kan hebben dat het bouwwerk na 15 jaar zal blijven staan.
5.2.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in overeenstemming met artikel 5.16, eerste lid, van het Bor in de omgevingsvergunning opgenomen dat na afloop van de termijn de bestaande toestand dient te worden hersteld. De wijze waarop het college die verplichting heeft geformuleerd is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met die bepaling. Het uitgangspunt dat wordt gehanteerd in het voorschrift is dat de flexwoningen na 15 jaar worden verwijderd/gesloopt. Wanneer vergunninghoudster het bouwwerk na vijftien jaar toch langer aanwezig wil laten zijn, dan is hiervoor een wijziging van het omgevingsplan en/of een nieuwe omgevingsvergunning vereist, waar opnieuw rechtsbescherming tegen open zal staan.
5.3
Proceskostenvergoeding in bezwaar
5.3.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat het college aan hen een proceskostenvergoeding had moeten toekennen in bezwaar. Naar aanleiding van de bezwaarschriften van eisers 1 heeft het college in de beslissing op bezwaar vastgesteld dat het bouwplan ook in strijd is met artikel 18.2.1 van de bestemmingsplanregels en heeft het college daar ook toestemming voor verleend.
5.3.2
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten van bezwaar uitsluitend vergoed op verzoek van belanghebbende voor zover het besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [10] Volgens vaste rechtspraak is slechts sprake van ‘herroepen’ als het beoogde rechtsgevolg van het primaire besluit is gewijzigd. [11]
5.3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht geen proceskosten-vergoeding in bezwaar toegekend aan eisers. Het college heeft in het bestreden besluit opgenomen dat de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen in afwijking van het bestemmingsplan’ ook betrekking heeft op de afwijking van de in artikel 18.2.1 van de planregels voorgeschreven situering van de hoofdingang van het complex in de voor- of zijgevel. De rechtbank is van oordeel dat deze aanvulling of nadere specificatie niet verplicht tot een herroeping van het primaire besluit in de zin van artikel 7:15 van de Awb. Het directe rechtsgevolg van het primaire besluit, te weten het verlenen van de omgevingsvergunning, is ongewijzigd gebleven. [12] Deze aanvulling geeft dus geen recht op vergoeding van de kosten die eisers 1 in bezwaar hebben gemaakt.
5.4
Strijd met het bestemmingsplan ‘ Tilburg , parkeerregeling 2017’
5.4.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘ Tilburg , parkeerregeling 2017’, omdat op eigen terrein niet in voldoende parkeerruimte voor auto’s wordt voorzien. Volgens eisers 1 heeft het college de parkeernorm ten onrechte vastgesteld op 72 parkeerplaatsen. Voor alle woningen moet worden aangesloten bij de parkeernorm van 0,8 voor sociale woningbouw (appartementen sociale huur). Dit brengt de parkeernorm op 79 parkeerplaatsen. De parkeernorm van 0,6 ziet op ontwikkelingen die niet gelden voor sociale verhuur. Eisers 1 vinden daarnaast dat in de voorschriften in de omgevingsvergunning onvoldoende tot uitdrukking komt dat de flexwoningen pas mogen worden gebouwd en in gebruik genomen, nadat de definitieve inrichtingstekening van de buitenruimte is goedgekeurd. Nu staat er alleen dat niet met de inrichting van de buitenruimte mag worden begonnen, voordat de inrichtingstekening is goedgekeurd.
5.4.2
Eisers 1 hebben daarnaast aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘ Tilburg , parkeerregeling 2017’, omdat op eigen terrein in onvoldoende stallingsruimte voor fietsen wordt voorzien. Uit de tekeningen blijkt niet dat een voldoende grote fietsenstalling wordt gerealiseerd op de percelen. Volgens eisers 1 wordt ook niet voldaan aan de CROW publicatie, waarin wordt verwezen naar de norm van 5 m2 fietsenstalling per woning.
Toetsingskader
5.4.3
Op de percelen is het bestemmingsplan ‘ Tilburg , Parkeerregeling 2017’ van toepassing. In de planregels van dat bestemmingsplan [13] staat dat de percelen enkel mogen worden bebouwd of gebruikt, onder de voorwaarde dat ten behoeve van parkeren of stallen van (motor)voertuigen in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig is. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat een fiets een voertuig is. Hierbij moet worden voldaan aan de parkeernormen en rekenmethode, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (hierna: parkeernota). [14]
Parkeren auto’s
5.4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college – door te verwijzen naar het onderzoek ‘Verkeer en parkeren’ van Antea Group van 3 november 2023 – voldoende gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan ‘ Tilburg , Parkeerregeling 2017’, ten aanzien van het parkeren van auto’s. Uit de overgelegde stukken en dat onderzoek blijkt dat op het terrein wordt voorzien in 72 parkeerplaatsen (waarvan 26 voor bezoekers) en dat met dat aantal wordt voldaan aan de parkeernorm uit de parkeernota. Tussen partijen is niet in geschil dat de percelen binnen ‘zone 3’ zijn gelegen als bedoeld in de parkeernota. De parkeerbehoefte in zone 3 wordt volgens de parkeernota berekend door het aantal woningen te vermenigvuldigen met een in de parkeernota genoemde parkeernorm. Die parkeernorm is 0,8 (waarvan 0,3 bezoekersaandeel) voor sociale woningbouw (appartementen sociale huur) en 0,6 (waarvan 0,2 bezoekersaandeel) voor een wooneenheid van < 35 m2 bvo (zelfstandig wonen). Het initiatief voorziet in 36 studio’s, 50 tweekamerappartementen en 12 driekamerappartementen. Het college heeft redelijkerwijs de parkeernorm voor 0,6 gehanteerd voor de studio’s, omdat in de parkeernota bij de opmerkingen bij die norm expliciet staat genoemd dat die norm is bedoeld voor studio’s. Gelet daarop heeft het college de parkeernorm redelijkerwijs kunnen vaststellen op (naar boven afgerond) 72 parkeerplaatsen (36 keer 0,6 en 62 keer 0,8). Uit de stukken en ook de meest recente versie van de inrichtingstekening van de buitenruimte van 22 april 2025 blijkt dat er ook daadwerkelijk 72 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
5.4.5
Naar het oordeel van de rechtbank is in de omgevingsvergunning voldoende gewaarborgd dat die 72 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd op eigen terrein. In zowel de ruimtelijke onderbouwing als het rapport ‘Verkeer en parkeren’, die beide onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning, is immers expliciet vastgelegd dat er minimaal 72 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Het college heeft daarnaast als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden dat de definitieve inrichtingstekening van de buitenruimte ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan het college. Met de inrichting van de buitenruimte mag pas worden begonnen, als de tekening is goedgekeurd.
De rechtbank vindt het niet nodig dat in de omgevingsvergunning expliciet wordt opgenomen dat de flexwoningen pas mogen worden gebouwd en in gebruik genomen, als de definitieve inrichtingstekening van de buitenruimte (met de 72 parkeerplaatsen) is goedgekeurd door het college. Voor de vrees van eisers 1 dat de flexwoningen in gebruik worden genomen, zonder dat de buitenruimte met de 72 parkeerplaatsen wordt gerealiseerd, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding.
Parkeren fietsen
5.4.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook voldoende gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan ‘ Tilburg , Parkeerregeling 2017’, ten aanzien van het stallen van fietsen. In paragraaf 2.5 van de parkeernota staat dat bij een bouwontwikkeling een inschatting van de behoefte aan stallingsvoorzieningen moet worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de ‘Leidraad Fietsparkeren’ van de CROW. In overeenstemming daarmee heeft het college toegelicht dat op het terrein voldoende ruimte voor het stallen van fietsen wordt gerealiseerd. Uit de meest recente versie van de inrichtingstekening van de buitenruimte van 22 april 2025 blijkt dat op het terrein wordt voorzien in 159 plaatsen voor het stallen van fietsen. Uitgaande van de hoogste fietsparkeernorm uit de ‘Fietsparkeerkencijfers 2019’ van het fietsberaad CROW (1 fiets per kamer voor studentenhuizen), hoeven er maar 110 fietsparkeerplaatsen te worden aangelegd.
De rechtbank acht de door eisers 1 genoemde norm van 5 m2 per woning niet relevant, omdat daar niet naar wordt verwezen in de parkeernota of de leidraad.
5.5
Milieueffectrapport
5.5.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat het bestreden besluit niet gebaseerd kon worden op de aanmeldnotitie 'vormvrije m.e.r.-beoordeling Flexwonen [straat 1] [plaats] ' van Antea Group van 10 november 2023. Ten onrechte is bij die beoordeling rekening gehouden met onjuiste aantallen voor verkeer en parkeren.
5.5.2
In een milieueffectrapport wordt omschreven welke gevolgen een activiteit voor het milieu kan hebben. In de Wet milieubeheer (Wm) en het Besluit milieueffectrapportage stond voor bepaalde projecten voorgeschreven dat moest worden beoordeeld of het initiatief belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en of – gelet op die gevolgen – een milieueffectrapport opgemaakt moest worden ter voorbereiding van het besluit. [15]
5.5.3
De rechtbank acht het niet relevant of in de aanmeldnotitie al dan niet rekening is gehouden met de juiste aantallen voor verkeer of parkeren, omdat voor dit project op grond van de Wm en het Besluit milieueffectrapportage geen verplichting gold voor een m.e.r.-beoordeling. Ongeacht het antwoord op de vraag of het project een activiteit is als genoemd in onderdeel D, onder 11.2 en kolom 1 bij de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, staat de omgevingsvergunning niet genoemd in kolom 4 als besluit waarvoor een m.e.r.-beoordeling nodig is. [16] Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het bestreden besluit blijkt dat wel rekening is gehouden met de juiste aantallen voor verkeer (zie rechtsoverweging 5.18) en parkeren (zie rechtsoverweging 5.4).
5.6
Interim omgevingsverordening
5.6.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant (IOV), omdat het college heeft verzuimd om te toetsen of het initiatief voldoet aan de artikelen 3.5 tot en met 3.8 en artikel 3.42 van de IOV.
5.6.2
In artikel 3.1, eerste lid, van de IOV stond dat hoofdstuk drie van de IOV (instructieregels aan gemeenten) ook van toepassing was op een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, die werd verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo. Meer specifiek stond dat in hoofdstuk 3 onder ‘bestemmingsplan’ ook een dergelijke omgevingsvergunning moest worden verstaan. De instructieregels voor gemeenten uit hoofdstuk 3 van de IOV waren regels als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). [17] Gelet daarop mocht een omgevingsvergunning niet in strijd met dergelijke instructieregels worden verleend.
5.6.3
Uit de artikelen 3.5 tot en met 3.8 van de IOV volgde dat invulling moest worden gegeven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Daarvoor werd rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering en meerwaardecreatie. Uit artikel 3.42, eerste lid, van de IOV volgde dat ten aanzien van een ontwikkeling van een locatie voor wonen binnen Stedelijk gebied moest worden onderbouwd dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken en dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
5.6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd is met de door eisers 1 genoemde bepalingen uit de IOV. Uit het bestreden besluit in samenhang met de ruimtelijke onderbouwing kan worden afgeleid dat het college het bouwplan wel degelijk heeft getoetst aan deze bepalingen. Uit voornoemde stukken blijkt dat zorgvuldig ruimtegebruik het uitgangspunt vormde, omdat het bestaand stedelijk gebied wordt benut en onnodig nieuw ruimtebeslag in het landelijk gebied wordt voorkomen. Uit die stukken blijkt ook dat rekening is gehouden met de onderliggende lagen van het bouwplan, doordat is gekeken naar de ondergrond (bodem en grondwater), de netwerklaag (infrastructuur en energienetwerk) en de bovenste laag (effecten op het milieu en de omvang van de bebouwing). Doordat het initiatief bijdraagt aan de woningnoodopgave, heeft het college ook redelijkerwijs kunnen besluiten dat sprake is van een meerwaardecreatie. Voor de toetsing aan artikel 3.42 van de IOV blijkt uit het bestreden besluit en de ruimtelijke onderbouwing dat het college heeft verwezen naar de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het college heeft dus wel degelijk getoetst aan de IOV. Eisers 1 hebben alleen gesteld dat toetsing aan de bepalingen uit de IOV niet heeft plaatsgevonden, maar hebben niet gesteld dat of gemotiveerd waarom die toetsing van het college onjuist zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
5.7
Ladder voor duurzame verstedelijking
5.7.1
Eisers 1 hebben verder aangevoerd dat het initiatief voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar dat uit geen enkel stuk blijkt dat behoefte bestaat aan de tijdelijke woningen. Ter onderbouwing van de behoefte verwijst het college ten onrechte naar de behoefte aan 1.500 reguliere woningen in de sociale woningbouw, omdat de onderhavige ontwikkeling is bedoeld voor spoedzoekers en niet voor reguliere huurders van sociale woningbouw. Uit de ‘Update stedelijke Ontwikkelingsstrategie’ en het onderzoek ‘Woningen voor kleine huishoudens, inzicht in de karakteristieken, het gebruik en de spreiding van kleine flexwoningen en kleine permanente woningen in Nederland’ van het Planbureau voor de leefomgeving van 29 oktober 2024 blijkt volgens eisers 1 dat er geen behoefte bestaat aan de flexwoningen. Eisers 1 hebben daaraan toegevoegd dat de planlocatie vanwege de bestemming ‘Groen’ ook niet kan worden gekwalificeerd als ‘bestaand stedelijk gebied’. Gelet daarop dient de ruimtelijke onderbouwing ook een motivering te bevatten, waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Deze onderbouwing ontbreekt.
5.7.2
De rechtbank leest in deze beroepsgrond van eisers 1 dat zij hebben beoogd om aan te voeren dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat daarin onvoldoende is onderbouwd dat wordt voldaan aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Toetsingskader
5.7.3
Uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo volgde dat het college een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan op grond van die bepaling uitsluitend kon verlenen indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevatte. De eisen waaraan de ruimtelijke onderbouwing moest voldoen, waren te vinden in artikel 5.20 van het Bor. In die bepaling stond dat onder andere artikel 3.1.6 van het Bro van overeenkomstige toepassing was op de goede ruimtelijke onderbouwing. Uit het tweede lid van die bepaling volgde: “de toelichting bij een bestemmingsplan (lees: ruimtelijke onderbouwing) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de
behoefteaan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt
buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Beoordeling
5.7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college – door te verwijzen naar de ruimtelijke onderbouwing – in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
5.7.5
Tussen partijen is niet in geschil dat het initiatief voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Van een stedelijke ontwikkeling is volgens het Bro sprake bij: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. [18] Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [19] kan worden afgeleid dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij de bouw van meer dan elf woningen.
Behoefte aan die ontwikkeling
5.7.6
Naar het oordeel van de rechtbank is de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende beschreven in de ruimtelijke onderbouwing en het bestreden besluit. Het plan tot de bouw van 98 flexwoningen voor een mix aan doelgroepen is nodig en past binnen de gemeentelijke bouwambities. Ter onderbouwing van die ambities heeft het college verwezen naar het Convenant Wonen 2020-2025 (hierna: Convenant) en de Update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen (hierna: Ontwikkelingsstrategie). Het Convenant is op 30 september 2020 gesloten tussen de gemeente, woningcorporaties binnen de gemeente en het Stedelijk Bewoners Overleg Tilburg . De Ontwikkelingsstrategie is in september 2021 vastgesteld door de gemeente. Uit de Ontwikkelingsstrategie blijkt dat er tot 2030 ieder jaar minstens 1.500 woningen nodig zijn binnen de gemeente Tilburg , om te kunnen voldoen aan de vraag naar woningen. Uit het Convenant blijkt dat de gemeente met de woningcorporaties de afspraak heeft gemaakt om tot 2025 1.500 sociale huurwoningen te realiseren. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen reguliere woningen of flexwoningen, zoals eisers 1 stellen. Aangezien het hier gaat om flexwoningen, wordt bovendien bijgedragen aan de wens om een flexibele schil aan woningen en woonvormen te creëren voor mensen die om verschillende redenen met spoed op zoek zijn naar een woning, zoals ook staat opgenomen in de Ontwikkelstrategie. Uit het onderzoek van het Planbureau voor de leefomgeving waar eisers 1 naar verwijzen, blijkt niet dat er geen enkele vraag zou zijn naar flexwoningen. Uit dat onderzoek blijkt dat een dergelijke behoefte op gemeentelijk niveau moet worden beoordeeld.
Bestaand stedelijk gebied
5.7.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. De Afdeling [20] heeft overwogen dat de beantwoording van de vraag of een plangebied als een bestaand stedelijk gebied in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder h, van het Bro, kan worden aangemerkt, volgens de Nota van toelichting afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving. Bij de beantwoording van deze vraag dient volgens de jurisprudentie van de Afdeling te worden beoordeeld of het voorgaande bestemmingsplan binnen het gebied reeds een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca mogelijk maakt, dan wel of het gebied op grond van het voorgaande plan kan worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat de woningen worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied, omdat de percelen als stedelijk groen behoren bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel. Het plan wordt uitgevoerd in bestaand binnenstedelijk gebied in een woonwijk, op een perceel dat wordt omsloten door woningen, sportvelden en een maatschappelijk bedrijfsgebouw.
5.8
Locatie
5.8.1
Eisers 1 hebben daarnaast aangevoerd dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom voor deze locatie is gekozen en waarom niet gekozen kon worden voor één van de andere locaties (31, 25, 23, 18, 17, 16,14, 13, 8, 6 of 1) die staan genoemd in een collegebesluit van 1 februari 2022 over locaties voor flexwoningen. Volgens eisers 1 voldoen die andere locaties aan dezelfde criteria als de vier gekozen locaties voor flexwoningen. Eisers 1 hebben daarnaast verder gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2025 [21] , waaruit volgens hen blijkt dat de voor- en nadelen van de verschillende alternatieve locaties inzichtelijk moeten worden gemaakt. Volgens eisers 1 heeft het college daar niet aan voldaan.
5.8.2
Uit de uitspraak van de Afdeling waar eisers 1 naar verwijzen blijkt dat bij de beoordeling van de alternatieve locaties door het college inzichtelijk moet worden gemaakt wat de voor- en nadelen van die verschillende locaties zijn.
5.8.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd waarom is gekozen voor deze locatie voor het realiseren van de flexwoningen. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat het college uitvoerig heeft onderzocht of alternatieve locaties aanwezig zijn. Het college heeft 37 locaties binnen de gemeente in beeld gebracht die in aanmerking komen voor flexwonen. Het college heeft die locaties getoetst aan verschillende criteria die het college relevant acht bij het realiseren van flexwoningen, zoals planologie, milieu, ecologie, eigendom, aanwezige bebouwing, omvang perceel en gelegen binnen stedelijk gebied. Uit die toetsing is de [straat 1] als voorkeurslocatie gekomen. Het college heeft inzichtelijk gemaakt waarom op de door eisers 1 genoemde alternatieve locaties geen gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanzienlijk minder bezwaren. Het college heeft namelijk aan de hand van voornoemde onderscheidende criteria laten zien waarom die alternatieve locaties zijn afgevallen. Op [locatie 31] worden al woningen gecreëerd en dit kan niet worden gecombineerd met flexwonen. [locatie 25] ligt niet in stedelijk gebied. [locatie 23] is deel gaan uitmaken van een ontwikkellocatie binnen de [gebiedsvisie] , waardoor daar geen flexwoningen meer mogelijk zijn. [locatie 18] acht het college te klein, omdat daar slechts 40 woningen kunnen worden gerealiseerd. [locatie 17] is onderdeel van een grondruil en is om die reden afgevallen. Het perceel [locatie 16] is ook te klein en die locatie stuit op ecologische belemmeringen. Aan [locatie 14] en [locatie 13] worden permanente woningen ontwikkeld. [locatie 8] is afgevallen, omdat daar nader onderzoek is vereist naar de combinatie tussen wonen en waterbergingsgebied. Het perceel [locatie 6] is ook te klein en [locatie 1] is verhuurd voor onderwijs en ligt in een milieuzone.
5.9
Participatie
5.9.1
Eisers hebben verder aangevoerd dat de participatie en communicatie met de omgeving niet goed is verlopen. De bezwaarschriftencommissie heeft erkend dat de belangenafweging niet voldoende kenbaar in het primaire besluit terecht is gekomen. In het bestreden besluit is dat niet hersteld. Het college heeft daarom afgeweken van het advies van de commissie. Dit is in strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb niet gemotiveerd.
5.9.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het college in het bestreden besluit niet afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie blijkt dat uit het primaire besluit onvoldoende bleek dat een belangenafweging had plaatsgevonden en welk resultaat daaruit was gekomen. De bezwaarschriftencommissie heeft het college geadviseerd om dit in het bestreden besluit te herstellen. In het bestreden besluit heeft het college voor de motivering ervan – in overeenstemming met artikel 3:49 van de Awb – onder andere verwezen naar hetzelfde advies van de bezwaarschriftencommissie. Uit paragraaf 17 van dat advies blijkt dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden, welke belangen daarin zijn meegewogen en waarom het algemeen belang dat is gediend bij het bouwen van de flexwoningen volgens het college zwaarder kon wegen dan de belangen van omwonenden. Het motiveringsgebrek dat kleefde aan het primaire besluit is op deze wijze hersteld in het bestreden besluit.
5.9.3
Eisers 1 hebben bovendien op de voorlichtingsavond in januari 2023 en tijdens de hoorzitting in 2024 hun bezwaren tegen het bouwplan naar voren kunnen brengen. Dat het college uiteindelijk de bedenkingen van de buurtbewoners niet doorslaggevend heeft geacht, betekent niet dat de dialoog met de buurt en eisers 1 niet goed is verlopen.
5.1
Goede ruimtelijke ordening
5.10.1
Eisers hebben verschillende argumenten aangevoerd die kunnen worden herleid tot het standpunt dat het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Deze verschillende argumenten van eisers 1 worden hierna afzonderlijk van elkaar beoordeeld.
5.10.2
Het college was alleen bevoegd om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo, wanneer de activiteit niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. [22]
5.10.3
Volgens de wetsgeschiedenis was sprake van een goede ruimtelijke ordening, wanneer zo gunstig mogelijke voorwaarden werden gecreëerd voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Het college diende een belangenafweging te maken van alle betrokken ruimtelijk relevante belangen en diende aan de hand van die belangenafweging vast te stellen wat hij een goede ruimtelijke ordening vond: welke ruimtelijk relevante belangen hij wilde behartigen ten behoeve van een goed woon-, leef- of verblijfsklimaat. Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de aan het college toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, kwam het college beleidsruimte toe. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit in overeenstemming is met het recht. [23]
5.11
Stedenbouwkundige inpassing
5.11.1
Eisers hebben aangevoerd dat de flexwoningen niet passen in het beeld van de [straat 1] en de directe omgeving. Het bouwplan is veel hoger dan het [gebouw] en de omliggende woningen. Anders dan het [gebouw] bestaat het bouwplan ook uit drie losse gebouwdelen.
5.11.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat het initiatief past in de omgeving en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
5.11.3
Het bouwplan is gesitueerd aan de [straat 1] te [plaats] . Ten westen en ten zuiden van de locatie zijn woonwijken gelegen. Ten noorden wordt het projectgebied begrensd door [sportpark] en ten oosten is een maatschappelijk bedrijfsgebouw (het [gebouw] ) aanwezig. De bestaande groene invulling aan de zijde van de [straat 2] blijft behouden. Dat geldt ook voor de groene invulling tussen de [straat 3] en de [straat 1] . De [straat 1] is een drukke gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximale snelheid van 50 km per uur.
5.11.4
Het college heeft het bouwplan laten beoordelen door een stedenbouwkundige van de gemeente. Het complex is volgens deze stedenbouwkundige hoger dan de in de buurt gelegen woningen (12,6 meter versus 5,6 tot 8,7 meter), maar ligt op 38,5 meter afstand van de dichtstbijzijnde woningen. Gelet op die afstand is sprake van een ruimtelijk verantwoorde inpassing. De [straat 1] heeft een wijd straatprofiel en een afwisselend karakter. Stedenbouwkundig sluiten de woongebouwen van de flexwoningen aan bij het naastgelegen [gebouw] .
5.11.5
De rechtbank stelt vast dat het [gebouw] bestaat uit diverse bouwdelen die verspringen in hoogte en verschillen in bekleding aan de buitenkant. De drie woongebouwen van het bouwplan hebben ook verschillende hoogtes. De [straat 1] heeft inderdaad een wijd straatprofiel met een brede middenberm en aan weerszijden fietspaden en stoepen. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende en overtuigend heeft toegelicht waarom de flexwoningen passen in het beeld van de [straat 1] .
5.12
Geluid
5.12.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat zij geluidsoverlast zullen ervaren van het parkeerterrein (manoeuvrerende auto’s, dichtslaande deuren en draaiende motoren) en de warmtepompen.
5.12.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat eisers geen onaanvaardbare geluidsoverlast zullen ervaren en dat het bestreden besluit op dat punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers 1 hebben niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat zij de door hen gestelde geluidsoverlast zullen ervaren. De rechtbank laat het beroep van eisers op de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) voor een parkeerterrein met een bedrijfsmatig karakter onbesproken, omdat het hier niet gaat om een parkeerterrein met een bedrijfsmatig karakter. [24] Daarnaast blijkt uit artikel 3:8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 dat een buitenunit van een installatie voor warmte- of koudeopwekking maximaal 40 dB geluid mag maken op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie. Gelet op de grote afstand tussen het bouwplan en de woningen van eisers 1 en de tussenliggende straten heeft het college redelijkerwijs onaannemelijk kunnen achten dat eisers geluidsoverlast zullen ervaren als gevolg van het gebruik van de warmtepompen.
5.13
Ecologische verbindingszone
5.13.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat het bouwplan nadelige gevolgen kan hebben voor nabij de percelen gelegen ecologische structuren. De inrichtingstekening voor de buitenruimte is nog niet definitief. Volgens eisers 1 is het daarom nog mogelijk dat de ruimte tussen de bebouwing en de [straat 1] geheel wordt verhard, waardoor negatieve effecten op de ecologische structuur niet uitgesloten kunnen worden. Ook vrezen zij dat de bewoners van het complex de groenstrook tussen de [straat 2] en het wooncomplex (rondom het noordelijk deel van [straat 4] ) zullen gaan gebruiken voor recreatie. Dat zou ten koste gaan van het groen.
5.13.2
De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd dat nabijgelegen ecologische structuren of groenstructuren niet zullen worden aangetast als gevolg van het initiatief en dat het bestreden besluit op dat punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het plangebied ligt naast de gemeentelijke ecologische structuur van de [straat 1] , zoals weergegeven op de Stadsnatuurkaart. [25] De middenberm en de groenzone tussen de [straat 5] en de [straat 3] functioneren als tweede orde ecologische structuur (minimaal 10 meter breed). De rechtbank acht niet aannemelijk dat die ecologische structuur zal worden aangetast als gevolg van het initiatief, omdat de middenberm en de zuidzijde van de [straat 1] (tussen de [straat 5] en de [straat 3] ) voldoende breedte bieden om ecologisch te functioneren. Langs [straat 4] en de [straat 2] , ligt een groenstructuur (minimaal 5 meter breed). Met deze groenstructuur worden de bomen en struiken bedoeld die zich ten oosten van de [straat 2] en [straat 4] bevinden. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat die groenstructuur zal worden aangetast als gevolg van het initiatief, omdat deze groenstructuur in zijn geheel behouden blijft. Dat het recreatief gebruiken van de groenstructuur door toekomstige bewoners van de flexwoningen zal leiden tot een aantasting van het groen is een ongefundeerde aanname van eisers 1.
5.14
Omgevingsvisie Tilburg 2040
5.14.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat het realiseren van de flexwoningen in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (hierna: Omgevingsvisie). De Omgevingsvisie gaat volgens eisers over leefbare wijken en ontmoetingsplekken. Uit de Omgevingsvisie blijkt dat het college het als haar kerntaak ziet om buurten en wijken leefbaar te maken en te houden door ontmoetingsplekken te faciliteren en te behouden. Als gevolg van deze ontwikkeling wordt een dergelijke ontmoetingsplek (het speelveld) verwijderd. Daarnaast sluit het woonmilieu op deze locatie niet aan op de leefstijl van de spoedzoekers die er worden gehuisvest. Gelet op de beoogde doorstroming ontstaat er ook geen binding met de wijk of directe omgeving.
5.14.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de Omgevingsvisie en dat het bestreden besluit op dat punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Op pagina twaalf van de ruimtelijke onderbouwing is uitvoerig toegelicht waarom het initiatief past binnen dat beleidskader. Eisers 1 hebben niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat het bouwplan daar wel mee in strijd is. In de Omgevingsvisie staat dat ontmoetingsplekken voor de vitaliteit van de wijken een belangrijke functie vervullen, maar staat niet dat als beleid wordt gehanteerd dat alle ontmoetingsplekken behouden moeten blijven. Eisers 1 hebben ook alleen gesteld en niet onderbouwd dat de leefstijl van de toekomstige bewoners niet aansluit op het woonmilieu in de omgeving. De rechtbank is het met het college eens dat dit een niet onderbouwde aanname is van eisers 1.
5.15
Doelgroep en leefbaarheid omgeving
5.15.1
Eisers 1 hebben – kort samengevat – aangevoerd dat het realiseren van de flexwoningen zal leiden tot een onevenredige inbreuk op hun woon- en leefklimaat. Als gevolg van de flexwoningen zal de leefbaarheid van de omgeving worden aangetast, omdat daardoor criminaliteit, geluidsoverlast, verkeersoverlast en parkeeroverlast zal ontstaan. Daarnaast vrezen eisers voor schaduwhinder en een aantasting van hun uitzicht. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijzen eisers 1 naar het ‘Onderzoek problematiek met betrekking tot realisatie van zeer kleine appartementen’ van de Afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg van juni 2018 (hierna: onderzoek). Uit dat onderzoek blijkt volgens hen dat een te grote concentratie van zeer kleine appartementen voorkomen moet worden, omdat de leefstijl van de bewoners van dergelijke appartementen de leefbaarheid van de omgeving zal aantasten. De uitkomsten van dit onderzoek hebben ertoe geleid dat in het bestemmingsplan ‘ Tilburg , Appartementen 2019’ is geregeld dat geen gestapelde woningbouw meer mogelijk is in de gemeente Tilburg . Eisers 1 hebben daaraan toegevoegd dat uit het bestreden besluit niet blijkt voor welke subgroep van spoedzoekers het pand bedoeld is. Volgens eisers 1 moet de doelgroep van de flexwoningen ook worden beoordeeld in het kader van de goede ruimtelijke ordening, omdat de ene doelgroep meer overlast geeft dan de andere doelgroep. Voorbeelden van overlastgevende doelgroepen zijn volgens eisers 1 ex-gedetineerden en statushouders. Het college moet een gezonde mix tussen doelgroepen nastreven, door bijvoorbeeld voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden over de doelgroepen. Daarnaast dient een huisreglement te worden voorgeschreven in de voorschriften.
5.15.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende aannemelijk gemaakt dat het woon- en leefklimaat van eisers 1 niet onevenredig zal worden aangetast en dat het bestreden besluit op dat punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op rechtsoverwegingen 5.4, 5.12 en 5.18 acht de rechtbank niet aannemelijk dat eisers 1 onevenredige geluids-, parkeer- en/of verkeersoverlast zullen ervaren als gevolg van de realisatie van de flexwoningen. Eisers 1 hebben alleen gesteld, maar op geen enkele wijze beargumenteerd of onderbouwd, dat zij als gevolg van het initiatief onevenredige schaduwhinder zullen ondervinden en dat hun uitzicht onevenredig wordt aangetast. De rechtbank acht dit gelet op de afstand tussen de flexwoningen en de percelen van eisers 1 ook niet aannemelijk. Uit het onderzoek waar eisers 1 naar hebben verwezen, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de leefbaarheid van de omgeving in alle gevallen wordt aangetast als gevolg van een hoge concentratie van kleine appartementen. Op pagina 3 van het onderzoek staat dat het grondgebied van de gemeente Tilburg daarin uitsluitend is meegenomen, voor zover daaraan de bestemming ‘Gemengd(e doeleinden) / Centrum (doeleinden)’ is toegekend. Daarnaast blijkt uit het onderzoek ook dat woningcorporaties juist bij uitstek geschikt zijn om in kleinere woonvormen te voorzien. De rechtbank heeft bij dit oordeel ook in aanmerking genomen dat door vergunninghoudster is toegelicht dat zowel een buurtbeheerder als een woonconsulent wordt aangesteld. Toekomstige bewoners zullen ook zorgvuldig worden geselecteerd door vergunninghoudster. Ter zitting heeft vergunninghoudster toegelicht dat potentiële toekomstige bewoners een motivatiebrief moeten indienen en daarnaast ook op gesprek moeten komen bij vergunninghoudster. Bovendien gelden volgens vergunninghoudster de Algemene Huurvoorwaarden van WonenBreburg, waarin bepalingen zijn opgenomen ter voorkoming van overlast, waarop de buurtbeheerder bewoners zo nodig aanspreekt en waarop ook boetes zijn gesteld om naleving af te dwingen.
5.15.3
Het college heeft ook redelijkerwijs kunnen besluiten dat geen voorschrift opgenomen kan worden in de omgevingsvergunning, waarin een verdeling van de woningen tussen verschillende doelgroepen wordt voorgeschreven. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt voor welke doelgroepen bewoners de flexwoningen zijn bedoeld. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat een planologisch besluit geen verbod mag inhouden op het gebruik van een woning door personen buiten een bepaalde doelgroep, omdat dit zou leiden tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid. [26] De woningen zijn bedoeld voor mensen die zich alleen door de urgentie waarmee zij woonruimte zoeken onderscheiden van alle andere bewoners in de Reeshof. Gelet daarop valt niet in te zien dat deze mensen zich in enig ruimtelijk relevant aspect onderscheiden van andere burgers van Tilburg . Eisers 1 hebben niet aannemelijk gemaakt dat de ene doelgroep meer ruimtelijk effect heeft dan de andere doelgroep. Het standpunt van eisers 1 dat bepaalde doelgroepen meer overlast veroorzaken, is niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd en diskwalificeert de toekomstige bewoners op voorhand.
5.16
Aansluiting stroomnet
5.16.1
Eisers 1 hebben daarnaast aangevoerd dat de woningen niet aangesloten kunnen worden op het stroomnet, omdat het stroomnet overvol is. Dit zal leiden tot leegstand van de woningen. In het kader van de goede ruimtelijke ordening had beoordeeld moeten worden in hoeverre het gebruik van de flexwoningen mogelijk is in relatie tot de netcapaciteit.
5.16.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd, dat de toekomstige woningen aangesloten zullen kunnen worden op het stroomnet en dat het bestreden besluit op dat punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Woningen krijgen voorrang bij de aansluiting op het stroomnet onder de noemer van maatschappelijk prioriteren. Vergunninghoudster heeft in haar reactie van 28 april 2025 en op zitting bevestigd dat zij van Enexis een aanbod heeft ontvangen om de woningen aan te sluiten. Hieruit volgt dat de transportcapaciteit van het net op deze locatie voldoende ruimte biedt voor de beoogde ontwikkeling. Eisers 1 hebben niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat die ruimte niet bestaat. Een algemene verwijzing naar krantenartikelen acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
5.17
Speelveld
5.17.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat zij grote waarde hechten aan het behoud van het terrein als speelveld en dat er onvoldoende alternatieve speelruimte in de omgeving beschikbaar is. Het voorzieningenniveau is niet meer in orde, wanneer dit speelveld verdwijnt. Volgens eisers 1 wordt niet voorzien in voldoende alternatieven, omdat niet is gewaarborgd dat aan de westzijde van het initiatief voldoende ruimte overblijft voor een nieuw trapveldje. Die plek is volgens eisers 1 ook niet geschikt als speelveldje voor kinderen, vanwege de aanwezige bomen, de afstand tot de openbare weg en omdat het onttrokken is aan het zicht. De door het college genoemde alternatieven zijn geen geschikte alternatieven. De twee openbaar toegankelijke velden bij de voetbalvereniging worden intensief gebruikt door de voetbalvereniging. Het trapveldje op de [straat 6] is geen reëel alternatief, omdat het op één kilometer afstand ligt en niet veilig bereikbaar is voor kinderen. Een speelplek nabij de [straat 7] is uitsluitend geschikt en ingericht met speelfaciliteiten voor de allerkleinsten.
5.17.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat het initiatief niet zal leiden tot onvoldoende speelruimte in de omgeving en dat het bestreden besluit op dat punt in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft redelijkerwijs kunnen besluiten dat in de nabije omgeving van de percelen (binnen één kilometer) voldoende geschikte alternatieve speelruimte aanwezig is. In de nabije omgeving zijn verschillende speeltuintjes: twee aan de [straat 8] (200 meter), één aan de [straat 9] (650 meter) en één aan de [straat 10] (480 meter). Daarnaast zijn in de omgeving verschillende alternatieve plaatsen beschikbaar die kunnen dienen als trapveldje: aan de [straat 6] (580 meter), aan de [straat 9] (650 meter) en bij de voetbalvereniging. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de voetbalvelden bij de voetbalvereniging overdag – na schooltijd – niet gebruikt kunnen worden, omdat de trainingen pas na 17.00 uur beginnen.
5.18
Verkeer
5.18.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat het initiatief zal leiden tot verkeersoverlast op de [straat 1] . Bij de berekening van de verkeersgeneratie is ten onrechte uitgegaan van de parkeernorm voor kamerverhuur in plaats van de parkeernorm voor sociale huur. Uitgaand van de maximale verkeersgeneratie conform de CROW normen (sterk stedelijk en huurappartementen) geldt een norm van 4.0 x 98 = 392 (met omrekenfactor 1,11) = 435,12 voertuigbewegingen per werkdag. Uit het verkeersonderzoek blijkt niet dat de [straat 1] dit aankan en in dat onderzoek wordt ook geen aandacht besteed aan de vraag of de beoogde ontsluiting voor verkeersonveilige situaties zorgt. Gelet op het grote aantal op- en afritten aan de [straat 1] , de grote verkeersgeneratie van de sportverenigingen, de gekozen infrastructuur van de ontsluitingen en de uitbreiding van het [gebouw] , staat het op de [straat 1] met grote regelmaat vast en is al sprake van verkeersonveilige situaties.
5.18.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college – door te verwijzen naar het rapport ‘Verkeer en parkeren’ van Antea Group van 3 november 2023 (hierna: verkeersonderzoek) – voldoende gemotiveerd dat geen onevenredige verkeersoverlast zal worden ervaren door omwonenden als gevolg van het initiatief. Het college heeft het afwijken van het bestemmingsplan op dat punt in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten.
5.18.3
Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de maximale verkeersgeneratie als gevolg van het gebruik van de flexwoningen 359 motorvoertuigen per werkdag zal bedragen. De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van het handboek CROW “Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” (2018). Daarbij is rekening gehouden met de maximaal te verwachten verkeersgeneratie, door te rekenen met de maximale kengetallen. De verkeergeneratie ten aanzien van de studio’s is berekend op 76 verkeersbewegingen per dag. Het aantal studio’s (36) is vermenigvuldigd met het maximale kengetal voor ‘Kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)(2.1). Antea Group kon redelijkerwijs uitgaan van dat lagere kengetal voor het berekenen van de verkeersgeneratie ten aanzien van het gebruik van de studio’s, omdat dit zelfstandige ‘kamers’ zijn. Gelet op de oppervlakte van de studio’s acht de rechtbank ook aannemelijk dat daar een kleiner aantal personen zal gaan wonen dan in de twee- en driekamerappartementen en dat het gebruik van die studio’s dus gepaard gaat met minder verkeersbewegingen. De verkeersgeneratie ten aanzien van de twee- en driekamerappartementen is berekend op 248 verkeersbewegingen per dag. Het aantal appartementen (62) is vermenigvuldig met het maximale kengetal voor ‘Huur, app, middel/goedkoop (incl. sociaal)(4.0). De uitkomst van beiden (324) is gecorrigeerd met een CROW omrekenfactor van 1,11 (hoofdgroep wonen) en leidt tot een verkeersgeneratie van 359 motorvoertuigen per werkdag.
5.18.4
Uit het onderzoek blijkt ook dat deze toename van de verkeersintensiteit op de [straat 1] afgewikkeld kan worden op het bestaande wegennet. In het bestreden besluit heeft het college dat aangevuld. Uit het verkeersmodel blijkt dat er in 2030 op de [straat 1] circa 11.000 motorvoertuigen zullen rijden per dag. Een toename van 359 (en ook de door eisers genoemde 435) gaat daarom op in het huidige verkeersbeeld. De theoretische capaciteit van de [straat 1] ligt daarnaast ook aanzienlijk hoger (maximaal 30.000 motorvoertuigen per etmaal). Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat het niet aannemelijk is dat de afwikkeling van het verkeer voor onacceptabele wachttijden zal zorgen of dat er vanwege deze ontwikkeling problemen met de verkeersveiligheid zullen ontstaan.
5.19
Inrichtingstekening buitenruimte
5.19.1
Eisers 1 hebben aangevoerd dat het college geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, zonder een definitieve inrichtingstekening van de buitenruimte. Volgens eisers 1 staat dat in de weg aan een beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de inrichting van de buitenruimte.
5.19.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat de inrichting van de buitenruimte in overeenstemming zal zijn met een goede ruimtelijke ordening. In overeenstemming met de indieningsvereisten uit de Regeling omgevingsrecht (Mor) [27] heeft vergunninghoudster bij de aanvraag gegevens verstrekt over de inrichting van parkeervoorzieningen op eigen terrein en een situatietekening van de nieuwe situatie. Het college heeft op basis van deze voorlopige situatietekening besloten dat de inrichting van de buitenruimte in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht. Eisers 1 hebben niet gemotiveerd waarom de voorlopige situatietekening niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht. De rechtbank acht verder niet aannemelijk dat het college akkoord gaat met een geheel andere definitieve inrichting van de buitenruimte. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk dat de definitieve situering binnen de uitgangspunten moet blijven, zoals is opgenomen in die voorlopige situatietekeningen.
5.2
Conclusie beroep eisers 1
5.20.1
Gelet op het voorgaande kunnen de beroepsgronden van eisers 1 niet slagen. De rechtbank zal de beroepen van eisers 1 daarom ongegrond verklaren. Omdat de rechtbank in het beroep van eiseres 2 aanleiding ziet om het college in de gelegenheid te stellen om een gebrek aan het bestreden besluit te herstellen, zal de rechtbank daartoe pas over gaan in de einduitspraak.
5.20.2
Indien eisers 1 het niet eens zijn met het oordeel van de rechtbank, kunnen zij te zijner tijd hoger beroep instellen tegen de einduitspraak.
6. Beoordeling beroep eiseres 2
6.1
Eisers 2 hebben aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, omdat de activiteiten van de sportvereniging beperkt kunnen worden als gevolg van het bouwen van de flexwoningen, omdat potentiële significante negatieve gevolgen voor flora en fauna niet op voorhand kunnen worden uitgesloten en omdat de waterberging onvoldoende is verzekerd.
6.2
Relativiteitsvereiste
6.2.1
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [28] Het relativiteitsvereiste staat niet aan vernietiging in de weg, wanneer een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb (zoals eiseres 2) opkomt voor algemene of collectieve belangen die zij, gelet op haar statutaire doelstelling en door haar feitelijke werkzaamheden behartigt, en die geheel of ten dele samenvallen met de belangen die de norm beoogt te beschermen. [29]
6.2.2
Naar het oordeel van de rechtbank staat het relativiteitsvereiste in de weg aan de beroepsgrond van eiseres 2, dat potentiële significante negatieve gevolgen voor flora en fauna niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. Volgens eiseres 2 is in het kader van de Wnb nader onderzoek vereist naar die gevolgen. De normen uit de Wnb strekken tot bescherming van plant- en diersoorten. [30] Uit de statuten van eiseres 2 blijkt echter niet dat zij opkomt voor dergelijke belangen. Uit die statuten blijkt dat zij het beoefenen en bevorderen van voetbalsport tot doel heeft. Dit zijn geen algemene of collectieve belangen die samenvallen met de belangen die de normen uit de Wnb beogen te beschermen. Ter zitting heeft eiseres 2 aangevoerd dat haar belangen daar wel mee samenvallen, omdat het bouwplan zal leiden tot een wijziging van de vliegroutes van vleermuizen. Dat kan er volgens eiseres 2 mogelijk toe leiden dat zij in haar voetbalactiviteiten wordt beperkt. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, omdat uit een Ecologische quickscan [31] blijkt dat binnen het plangebied geen doorlopende lijnvormige elementen aanwezig zijn die door vleermuizen worden gebruikt als vaste vliegroute.
6.3
Beperking activiteiten sportvereniging
6.3.1
Eiseres 2 vreest dat zij in de toekomst als gevolg van de aanwezigheid van de flexwoningen zal worden beperkt in het uitoefenen van sportactiviteiten op de aangrenzende sportvelden. Zij vreest dat de toekomstige bewoners geluidsoverlast dan wel lichthinder zullen ervaren van het gebruik van de sportvelden en dat als gevolg daarvan beperkingen worden gesteld aan hun sportactiviteiten. Eiseres 2 vreest ook voor wateroverlast. De ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit is op deze punten onvoldoende.
Geluid
6.3.2
Het college heeft – onder verwijzing naar de ‘Memo haalbaarheid industrielawaai –
[straat 1] [plaats] ' van 15 augustus 2022 van [bedrijf] (hierna:
de Memo) – voldoende gemotiveerd dat de toekomstige bewoners geen onaanvaardbare geluidsoverlast zullen ervaren van de activiteiten van eiseres 2. De rechtbank acht [bedrijf] deskundig op het gebied van geluid. In de Memo wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet zorgt voor een belemmering van de naastgelegen sportvelden, zolang gevelisolatie wordt toegepast met ten minste 25 dB. Dat die gevelisolatie wordt toegepast blijkt uit de overgelegde bouwtekeningen.
6.3.3
Uit de Memo blijkt dat de drie meest nabijgelegen velden in het akoestisch onderzoek zijn meegenomen. Volgens eiseres 2 blijkt uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998 (hierna: de Handreiking) dat voor de representatieve bedrijfssituatie gekeken moet worden naar de geluidsuitstraling van de bedrijfsvoering bij een volledige capaciteit van de inrichting. De gehele inrichting omvat alle velden, de kantine en de parkeerplaats.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de Memo voldoende gemotiveerd dat de overige velden en voorzieningen niet meegenomen hoefden te worden in het akoestisch onderzoek, gelet op de richtafstanden uit VNG-brochure. Wanneer die richtafstanden in acht worden genomen, kan er vanuit gegaan worden dat geen hinder ontstaat bij omwonenden.
6.3.4
Eiseres 2 heeft daarnaast aangevoerd dat er in de Memo ten onrechte vanuit wordt gegaan dat bij wedstrijddagen vier wedstrijden per dag en per veld worden gespeeld. De rechtbank is van oordeel dat het college in het bestreden besluit en in het verweerschrift voldoende heeft gemotiveerd dat het aantal wedstrijden of trainingen niet relevant is, omdat de veldbezetting in de Memo is gebaseerd op een akoestische worstcase scenario, waarbij de velden 1, 2 en 3 in de dagperiode dagelijks acht uur gebruikt worden en in de avondperiode volledig (vier uur) in gebruik zijn. In het onderzoek is dus al uitgegaan is van een volledige bezetting in de avonduren.
6.3.5
Voor de geluidsuitstraling wordt volgens eiseres 2 ten onrechte uitgegaan van twee teams op één veld, omdat bij de jongste categorieën sprake is van vier teams op één veld. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit standpunt niet slagen, omdat uit het door eiseres 2 overgelegde speeltabel blijkt dat het dubbel gebruik van een voetbalveld voor een wedstrijd plaatsvindt op veld 5 en 6 en niet op de onderzochte velden.
6.3.6
Ten aanzien van het derde veld wordt het piekgeluid van het scheidsrechterfluitje en het geluid van de spelers en toeschouwers volgens eiseres 2 ten onrechte niet meegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de Memo duidelijk waarom voor de piekgeluiden is uitgegaan van het scheidsrechterfluitje met een bronvermogen van 118 dB(A) op enkel veld 1 en 2. De overige velden liggen op een grotere afstand waardoor deze velden verreweg maatgevend zullen zijn in het kader van de piekgeluiden. Eiseres 2 heeft onvoldoende gemotiveerd dat en waarom dit onjuist zou zijn.
6.3.7
Ter zitting heeft de geluidsdeskundige van het college (ir. [naam 1] ) verder gemotiveerd toegelicht dat het stemgeluid van de toeschouwers in de Memo (pagina 8 en 9) is meegenomen bij de toetsing of het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In de Memo is geconcludeerd dat dit het geval is, zolang gevelisolatie wordt toegepast met ten minste 25 dB.
6.3.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college tenslotte voldoende toegelicht dat cumulatie van geluid niet hoefde te worden meegenomen. Uit de Handreiking (p. 38) blijkt dat als algemene vuistregel kan worden aangehouden dat een geluidsniveau dat 10 dB of meer onder een ander geluidsniveau is gelegen, niet tot cumulatie met dat hogere niveau leidt. In het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd waarom daaraan voldaan wordt.
6.4
Water
6.4.1
Eiseres 2 heeft verder aangevoerd dat de waterberging niet voldoende is verzekerd. Het reserveren van ruimte voor de aanleg van een krattenveld maakt volgens eiseres 2 niet dat sprake is van een afdoende waterberging.
6.4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit gemotiveerd dat de waterberging voldoende is verzekerd. Eiseres 2 heeft uitsluitend gesteld, maar heeft niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat de sportvereniging wateroverlast zal ervaren als gevolg van de flexwoningen. Op het perceel is het bestemmingsplan “ Tilburg , parapluplan waterberging & grondwaterbescherming” van toepassing. In dat bestemmingsplan is aan het perceel de gebiedsaanduiding 'overige zone - waterbergingseis' toegekend. Uit de planregels blijkt dat het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van 50 m² of groter ter plaatse van die aanduiding uitsluitend is toegestaan indien voorzien wordt in de aanleg van voldoende waterberging. Hierbij moet worden voldaan aan de waterbergingsopgave zoals neergelegd in het Programma water en riolering. Gelet daarop is in het Advies Water en Riolering van 31 augustus 2023 vastgesteld dat er voor het bouwplan een benodigde hoeveelheid waterberging is van 188 m3. Uit dat advies blijkt ook dat de exacte uitvoering van de waterbergingvoorziening nader te bepalen is. In de omgevingsvergunning is als voorschrift opgenomen dat de voorwaarden uit dit advies in acht moeten worden genomen. Gelet daarop is voldoende gewaarborgd dat in ieder geval 188 m3 waterberging gerealiseerd zal worden. In het verweerschrift is toegelicht dat twee krattenvelden worden gerealiseerd, met een totale capaciteit van 220,5 m3. De 538 kratten (Q-Bic Plus) hebben een netto capaciteit van 410 liter per stuk. Dat die krattenvelden worden gerealiseerd blijkt ook uit de meest recente inrichtingstekening van de buitenruimte die bij het verweerschrift is gevoegd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.5
Licht
6.5.1
Eiseres 2 heeft daarnaast aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met lichthinder van de sportvelden. Onderzocht moet worden of bij het bestaand functioneren van de vereniging sprake is van lichthinder bij de nieuw te realiseren woningen in het kader van een goed woon- en leefklimaat.
6.5.2
Het relativiteitsvereiste staat niet in de weg aan deze beroepsgrond van eiseres 2, zoals het college stelt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [32] kan worden afgeleid dat de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van een woning, ook de belangen beschermt van betrokken bedrijven bij een ongestoorde uitoefening van hun bedrijf. Gelet daarop beschermt de norm van een goede ruimtelijke ordening ook de belangen van een sportvereniging bij een ongestoorde uitoefening van de voetbalactiviteiten. Eiseres 2 kan in dat kader aanvoeren dat zij vreest voor klachten van bewoners van een flexwoning over die voetbalactiviteiten.
6.5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende onderzocht en gemotiveerd dat de toekomstige bewoners geen onevenredige lichthinder zullen ervaren van de sportveldverlichting. Tussen partijen is niet in geschil dat bij slechts één van de zes gevels lichtinval in de woningen plaats kan vinden vanaf de sportvelden. Het college heeft gesteld, maar heeft niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd, dat de lichtinval in de woningen minimaal zal zijn. Het college kan niet volstaan met de inschatting dat die inval wel minimaal zal zijn, omdat de sportveldverlichting op een afstand van 25 meter afstand staat van de flexwoningen. Sportveldverlichting is immers gemaakt om verder dan 25 meter te verlichten. Het college heeft niet onderzocht wat de lichtsterkte van de armatuur is (candela) en wat de lichtsterkte op de gevels van de woningen is (lux). Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het college rekening heeft gehouden met de Richtlijn lichthinder van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde en daarin opgenomen grenswaarden voor lichthinder binnen zone E3 (stedelijk gebied).
6.6
Bestuurlijke lus
6.6.1
Zoals is overwogen onder 6.5.3 is het bestreden besluit van eiseres 2 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet aanleiding voor een bestuurlijke lus en zal het college in de gelegenheid stellen om dat gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. [33] Het college kan het gebrek herstellen door onderzoek te doen naar de lichtinval in de woningen als gevolg van de sportveldverlichting en maatregelen die getroffen kunnen worden om die lichtinval te voorkomen dan wel beperken. De rechtbank acht het aannemelijk dat op relatief eenvoudige wijze maatregelen kunnen worden getroffen om de lichthinder te voorkomen dan wel beperken (bijvoorbeeld door de armaturen van eiseres 2 te voorzien van kleppen).
6.6.2
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het college dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres 2 in de gelegenheid stellen binnen wee weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op de beroepen.
7. Conclusie tussenuitspraak
7.1
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op de beroepen. In de einduitspraak zal het beroep van eisers 1 ongegrond worden verklaard, zullen zij geen proceskostenvergoeding krijgen en zal ook het griffierecht niet worden vergoed. Uit deze tussenuitspraak is immers al duidelijk dat hun beroepsgronden niet slagen.
7.2
Voor eiseres 2 betekent dit dat over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing wordt genomen.
De beslissing
De rechtbank:
  • draagt het college op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
  • stelt het college in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, mr. Th. Peters en mr. A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 19 juni 2025 en wordt geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb
De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien: het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of,
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Wet milieubeheer (Wm)
Artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wm
Bij algemene maatregel van bestuur worden de activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Artikel 7.2, vierde lid, van de WmTerzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Besluit milieueffectrapportage
Artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage
Als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven, alsmede activiteiten die in onderdeel C van de bijlage zijn omschreven en die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van nieuwe methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.
Artikel 2, vierde lid, van het Besluit milieueffectrapportage
Als categorieën van besluiten als bedoeld in artikel 7.2, derde en vierde lid, van de wet, worden aangewezen de categorieën die in kolom 4 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven.
Bouwbesluit 2012
Artikel 3.8 van het Bouwbesluit
Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een installatie voor warmte- of koudeopwekking, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift veroorzaakt in een op een aangrenzend perceel gelegen verblijfsgebied een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek installatie-geluidsniveau van ten hoogste 30 dB. Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie.
Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 5.16, eerste lid, van het Bor
In een omgevingsvergunning voor het bouwen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet, van een tijdelijk bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, wordt bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning aangegeven termijn van ten hoogste vijftien jaar verplicht is de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld te hebben.
Artikel 5.20 van het Bor
Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro
Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant (IOV)
Artikel 3.1, eerste lid, onder c van de IOV
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen: een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken.
Artikel 3.5 van de IOV
Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies zoals opgenomen in hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving.
Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
a. zorgvuldig ruimtegebruik;
b. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;
c. meerwaardecreatie.
Artikel 3.42 van de IOV
1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
2. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
3. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen op een bedrijventerrein, bevat het bestemmingsplan regels over:
een bij de aard van het bedrijventerrein en de toe te laten functies passende kavelomvang;
het beperken van ontwikkelingen die een effectief gebruik van het bedrijventerrein beperken, waaronder:
1. bedrijfswoningen;
2. bedrijven die doelmatig gevestigd kunnen worden in gemengde gebieden tenzij deze bedrijven concept-versterkend werken en geclusterd worden;
3. voorzieningen die gelet op hun publieksaantrekkende werking thuishoren in centrumgebieden tenzij deze concept-versterkend werken en geclusterd worden.
Paraplubestemmingsplan waterberging & grondwaterbescherming Tilburg
Artikel 3.4.2
Het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van 50 m² of groter ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waterbergingseis' is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in de aanleg van voldoende waterberging.
Hierbij moet worden voldaan aan de waterbergingsopgave zoals neergelegd in het Programma water en riolering (of diens opvolger). Indien het Programma water en riolering (of diens opvolger) gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient te worden voldaan aan de gewijzigde waterbergingsopgave.
Bestemmingsplan [bestemmingsplan]
Artikel 6.1.1 van de planregels
De voor ´Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
openlucht- en sportieve recreatie;
recreatief medegebruik en evenementen;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
geluidwerende voorzieningen;
voorzieningen ten dienste van de verblijfsfunctie;
fiets- en voetpaden;
parkeer- en stallingsvoorzieningen;
in- en uitritconstructies ten behoeve van (bestaande) in-/uitritten;
objecten voor beeldende kunst.
Artikel 6.2.1, onder c, van de planregels
Voor het bouwen gelden in het algemeen de volgende regels: op de gronden binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van als bouwwerken van algemeen nut aan te merken gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' worden gebouwd ten behoeve van de op grond van 6.1.1 toegelaten functies, en met dien verstande dat:
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;
de hoogte van kunstwerken en voorzieningen ten behoeve van de geleding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan hiervoor op aantoonbare wijze noodzakelijk is;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 5 m, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven.
Artikel 6.5.1, onder e, van de planregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend: het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning.
Artikel 18.2.1 van de planregels
De hoofdtoegang van grondgebonden woningen, bovenwoningen en een complex van gestapelde woningen dient in de voor- of zijgevel van het gebouw te worden gesitueerd.
Artikel 18.3.1 van de planregels
Bij een woning moet - gelet op de kwaliteit van de woonomgeving, zowel bezien vanuit de woning als vanuit de belendende percelen en de omgeving - een onbebouwd terrein aanwezig zijn dat tenminste een strook grond omvat die over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel en een diepte heeft van - gemeten vanaf het verst achterwaarts gelegen deel van het hoofdgebouw inclusief een eventuele aanbouw - tenminste 5m.
Artikel 18.6.1, onder a, van de planregels
De afstand van enig bouwwerk gemeten uit het hart van een ´monumentale boom´ of ´potentieel waardevolle boom´ zoals is weergegeven op de bij dit plan gevoegde Bijlage 3 Boomwaardekaart bedraagt bij een 'monumentale boom' 15m.
Bestemmingsplan Tilburg , Parkeerregeling 2017
Artikel 4.1 van de planregels
De gronden mogen enkel worden bebouwd of gebruikt onder voorwaarde dat ten behoeve van het parkeren of stallen van (motor)voertuigen in, op of onder het gebouw dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort in voldoende mate parkeergelegenheid aanwezig is.
Hierbij moet worden voldaan aan de parkeernormen en rekenmethode, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de gewijzigde parkeernormen en rekenmethode;
De onder a. bedoelde plaatsen voor het stallen van voertuigen moeten afmetingen hebben die afgestemd zijn op gangbare (motor)voertuigen, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.
Bestemmingsplan Tilburg , parapluplan waterberging & grondwaterbescherming
Artikel 3.4.2, onder a en onder b, van de planregels
Het bouwen van een bouwwerk met een oppervlakte van 50 m² of groter ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waterbergingseis' is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in de aanleg van voldoende waterberging.
Hierbij moet worden voldaan aan de waterbergingsopgave zoals neergelegd in het Programma water en riolering(of diens opvolger). Indien het Programma water en riolering (of diens opvolger) gedurende de planperiode wordt gewijzigd, dient te worden voldaan aan de gewijzigde waterbergingsopgave.

Voetnoten

1.Artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Chw in samenhang met artikel 3.1 van bijlage 1 bij de Chw.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.
4.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, en het tweede lid van de Wabo en artikel 5.20 van het Bor in samenhang met artikel 3.1.6 van het Bro.
5.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
6.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
7.Artikel 6.1.1 en 6.5.1, onder e, van de planregels.
8.Artikel 6.2.1, onder c, van de planregels.
9.Artikel 22, tweede lid, van de Grondwet.
10.ABRvS 30 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1932, r.o. 4.2.
11.ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3211, r.o. 8.3.
12.ABRvS 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:91, r.o. 4.2.
13.Artikel 4.1 van de planregels.
14.De ‘Nota Parkeernormen Tilburg 2023’ is op 1 januari 2024 in werking getreden. Op aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten bouwen en/of strijdig gebruik die vóór de inwerkingtreding van deze parkeernota ingediend zijn, zijn volgens het overgangsrecht in deze nota de parkeernormen zoals die golden op grond van de nota ‘Parkeernormen Tilburg 2017’ van toepassing. De aanvraag is van 18 augustus 2023.
15.Artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wm jo. artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage.
16.Artikel 7.2, vierde lid, van de Wm jo. artikel 2, vierde lid, van het Besluit milieueffectrapportage.
17.Zie ook: ABRvS 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3034, r.o. 6.
18.Artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro.
19.ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:1724, r.o. 6.3.
20.ABRvS 8 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:995, r.o. 7.7 en ABRvS 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2389, r.o. 7.1.
21.ABRvS 12 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:974, r.o. 8.2.
22.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.
23.ABRvS 24 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:7414, r.o. 9.
24.ABRvS 16 oktober 2019, ECLI:RVS:2019:3465, r.o. 6.1.
25.De Stadsnatuurkaart 2040 is vastgesteld door de gemeenteraad op 19 juli 2016, versie 2021 (is vastgesteld in maart 2022).
26.ABRvS 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3396, r.o. 4.5, ABRvS 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:564, r.o. 3.3.
27.Artikel 3.2, onder d en f, van de Mor.
28.Artikel 8:69a van de Awb.
29.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 6.6 en 6.10.
30.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.64.
31.Ecologische quickscan flexwoningen [straat 1] [plaats] van Eco Assist B.V van 6 september 2023.
32.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.6.
33.Artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb.