ECLI:NL:RBZWB:2025:3799

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
25-006079
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding ex artikel 530 Sv deels toewijzen, deels niet-ontvankelijk

Op 20 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.S. Vriend, had een verzoek ingediend voor vergoeding van kosten die zij had gemaakt in verband met een eerdere klachtprocedure. De officier van justitie, mr. C.P.G. Tax, was ook aanwezig tijdens de zitting. De verzoekster was echter niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot schadevergoeding deels ontvankelijk is en deels niet-ontvankelijk. Het verzoek is tijdig ingediend voor de tweede klachtprocedure, maar niet voor de eerste, omdat het verzoekschrift niet binnen de gestelde termijn van drie maanden na beëindiging van de zaak was ingediend. De rechtbank heeft de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard voor het deel van het verzoek dat betrekking heeft op de eerste klaagschriftprocedure, maar heeft het verzoek voor de tweede klaagschriftprocedure toegewezen.

De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 3.246,59 en een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. In totaal is een bedrag van € 3.926,59 toegewezen aan de verzoekster. De beslissing is genomen op 23 mei 2025 en is openbaar gemaakt. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoekster hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
parketnummer : 02-212220-23
raadkamernummer : 25-006079
datum : 20 mei 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster] ,
wonende op het adres [adres] ,
mr. R.S. Vriend, advocaat te Middelburg,
hierna te noemen: de verzoekster.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 4 maart 2025 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 4.400,93 voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 20 mei 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. C.P.G. Tax en mr. R.S. Vriend als gemachtigd advocaat van verzoekster gehoord.
Verzoekster is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoekster heeft aangevoerd dat de kosten zijn gemaakt en niet eerder teruggevraagd konden worden, omdat het inbeslaggenomen geld op dat moment nog niet was teruggegeven. Tijdens de eerste klachtprocedure heeft het OM zich op een onjuist standpunt gesteld hetgeen gebleken is tijdens de tweede klachtprocedure. Het dossier van 1821 pagina’s is in het kader van de tweede procedure bestudeerd in het licht van de stellingname van het Openbaar Ministerie. Dat verklaart het aantal uren (7,42 uur) dat is gedeclareerd ten behoeve van de bestudering van de stukken. Het gevorderde bedrag is dan ook alleszins billijk.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek naar aanleiding van de eerste klaagschriftprocedure, daar het verzoekschrift niet tijdig is ingediend. Dit deel van het verzoek dient in mindering te worden gebracht op de gevorderde kosten rechtsbijstand. Ten aanzien van de kosten rechtsbijstand gemaakt in de tweede klaagschriftprocedure refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.

2.De beoordeling

Op grond van artikel 529, tweede lid, Sv dient een verzoek tot schadevergoeding binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak te worden ingediend. In het geval van een beslissing op het ex artikel 552a Sv ingediende klaagschrift moet onder de beëindiging van de zaak worden verstaan het onherroepelijk worden van die beslissing. De beslissing naar aanleiding van de eerste klachtprocedure is op 10 juni 2024 onherroepelijk geworden. Het verzoek is op 4 maart 2025 op de griffie binnengekomen en er zijn geen omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarom zal de verzoekster niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek voor zover dit betrekking heeft op de eerste klaagschriftprocedure.
Het verzoek is tijdig ingediend voor zover dit de tweede klachtprocedure betreft. De tweede klachtprocedure is geëindigd met een beslissing die inhoudt dat klaagster niet ontvankelijk is verklaard in haar klacht omdat het in beslag genomen goed was teruggegeven. Deze niet-ontvankelijkheid kan in materiële zin gelijk worden gesteld aan de situatie waarin het beslag gegrond is verklaard. [1]
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat het klaagschrift in behandeling was bij de rechtbank.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Volgens artikel 534, eerste en vierde lid, Sv wordt een schadevergoeding toegekend als, en voor zover, de rechtbank dat billijk vindt. De rechtbank houdt daarbij rekening met alle omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat, met de toelichting die door de advocaat ter zitting is gegeven, het verzochte bedrag met betrekking tot de tweede klaagschriftprocedure in voldoende mate is onderbouwd. Voorts komt het verzochte bedrag de rechtbank billijk voor. Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter hoogte van
€ 3.246,59zal worden toegewezen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 3.926,59, bestaande uit:
- € 3.246,59 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
verklaart klaagster voor het overige niet-ontvankelijk in haar verzoek;
bepaalt dat een bedrag van
€ 3.246,59zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Wouters & Wouters Advocaten te [plaats] , onder vermelding van “ [kenmerk] ”.
bepaalt dat een bedrag van
€ 680,00zal worden overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Wouters & Wouters Advocaten te [plaats] , onder vermelding van “ [kenmerk] ”.
Deze beslissing is op 23 mei 2025 genomen door mr. L.W. Louwerse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 23 mei 2025.
De griffier is niet in staat deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1056.