In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 17 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die eigenaar is van een auto die op 25 januari en 14 februari 2023 zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar een onjuist bedrag aan kosten in rekening heeft gebracht bij de naheffingsaanslagen. Het beroep van belanghebbende wordt deels gegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslagen worden verminderd tot een bedrag van € 55,05. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn af, maar kent wel een vergoeding van de proceskosten toe aan belanghebbende. De rechtbank concludeert dat de uitspraken op bezwaar vernietigd moeten worden en dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.