In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die eigenaar is van een auto die op 29 mei 2023 zonder betaling van parkeerbelasting was geparkeerd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 15 januari 2025 was de heffingsambtenaar niet aanwezig, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting correct was verzonden.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag onterecht een te hoog bedrag aan kosten in rekening heeft gebracht. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag tot € 53,88 en kent belanghebbende een vergoeding van de proceskosten toe, omdat het bestreden besluit onterecht was. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.