In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar een onjuist bedrag aan kosten in rekening heeft gebracht, namelijk € 57,75 in plaats van het in de Verordening vastgelegde bedrag van € 52,75. De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende deels gegrond is en vermindert de naheffingsaanslag tot € 54,25. Tevens wordt het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank herroept de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra op 17 juni 2025.