ECLI:NL:RBZWB:2025:367
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de toepassing van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 1], vastgesteld op € 548.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 523.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en meerdere vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat artikel 40 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) niet is geschonden. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende gegevens heeft verstrekt en dat de taxatie op basis van vergelijkingsmethode correct is uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referentiewoningen, die zijn gebruikt voor de waardebepaling, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van belanghebbende. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.