ECLI:NL:RBZWB:2025:3338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
C/02/433234 / KG ZA 25-125
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen echtelieden en bestuurders over schorsing en medewerking aan bestuurdersreglement in het kader van echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn [partij 1] en [partij 2] met elkaar getrouwd en houden zij elk 50% van de aandelen in [onderneming 1], waarvan zij beiden bestuurder zijn. De relatie tussen partijen is verstoord na de aankondiging van [partij 1] dat zij van [partij 2] wil scheiden. [partij 1] vordert in conventie de schorsing van [partij 2] als bestuurder van [onderneming 1] en het verbod op het verrichten van handelingen namens [onderneming 2]. [partij 2] vordert in reconventie dat [partij 1] meewerkt aan de totstandkoming van een bestuursreglement. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [partij 1] tot schorsing en de overige vorderingen niet toewijsbaar zijn, omdat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de gedragingen van [partij 2] de bedrijfsvoering ernstig belemmeren. De vorderingen in reconventie zijn eveneens afgewezen, omdat het voorgestelde bestuursreglement niet zal leiden tot een werkzame bedrijfsvoering. De kosten van het geding worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/433234 / KG ZA 25-125
Vonnis in kort geding van 2 mei 2025
in de zaak van
[partij 1],
te [plaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij 1],
advocaten: mr. R.A.G. de Vaan en mr. Ç.E. Kaya,
tegen
[partij 2],
te [plaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij 2],
advocaat: mr. W.A.A. van Kuijk.

1.De zaak in het kort

1.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd. Zij houden elk 50% van de aandelen in de [onderneming 1], van welke vennootschap zij ook beiden bestuurder zijn. [onderneming 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [onderneming 2]. [partij 1] heeft [partij 2] in januari 2025 meegedeeld dat zij een echtscheiding wil. Sindsdien zijn tussen partijen geschillen gerezen. Volgens [partij 1] wordt door het gedrag van [partij 2] opzettelijk schade toegebracht aan [onderneming 2]. Zij wil daarom dat [partij 2] als bestuurder wordt geschorst totdat in het kader van de echtsscheidingsprocedure hun eigendommen zijn verdeeld. [partij 2] is het daar niet mee eens en wil dat partijen nog samenwerken. Hij beschuldigt [partij 1] ervan dat zij handelingen verricht waarmee zij de onderneming benadeelt. Hij wil daarom een bestuursreglement waarin de samenwerking tussen partijen en hun bevoegdheden worden geregeld. Als dat niet kan wil [partij 2] dat het [partij 1] verboden wordt ten laste van [onderneming 1] en [onderneming 2] betalingen te doen of namens deze overeenkomsten aan te gaan zonder dat hij daarmee vooraf heeft ingestemd.
De voorzieningenrechter wijst alle vorderingen af. Deze beslissing zal hierna worden toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding van 24 maart 2025 met producties 1 t/m 8,
– de akte overlegging producties van [partij 1] met producties 9 t/m 24,
– de akte overlegging aanvullende producties en wijziging eis van [partij 1] met producties 25 t/m 34,
– de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 33,
– de akte overlegging nadere producties en van wijziging van eis in reconventie, met producties 34 t/m 36,
– de mondelinge behandeling van 18 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
– de spreekaantekeningen van [partij 1],
– de spreekaantekeningen van [partij 2].

3.De feiten

3.1.
[partij 1] en [partij 2] zijn met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd. Zij houden ieder 50% van de aandelen in [onderneming 1] en zijn beiden (alleen/zelfstandig bevoegd) bestuurder van [onderneming 1]. [onderneming 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2]).
3.2.
[onderneming 2] houdt zich voornamelijk bezig met de interieurreiniging van gebouwen. Daarnaast houdt zij zich bezig met gespecialiseerde reinigings- en onderhoudsdiensten om en aan gebouwen. [onderneming 2] heeft ongeveer 25 werknemers in dienst. Daarnaast maakt [onderneming 2] gebruik van een aantal ZZP-ers.
3.3.
[partij 2] is in 2022 uitgevallen wegens medische/psychische klachten. [partij 1] heeft [onderneming 2] daarna aangestuurd met ondersteuning van een aantal van haar familieleden, onder wie haar broer als operationeel manager en haar zus als backoffice manager. Daarnaast is ook de oudste zoon van partijen werkzaam binnen het bedrijf.
3.4.
[partij 1] heeft op of omstreeks 28 januari 2025 aan [partij 2] medegedeeld dat zij van hem wil scheiden.
3.5.
[partij 2] heeft op 12 februari 2025 aan (de administratie/backoffice van) [onderneming 2] een e-mail gestuurd [1] waarin hij aankondigt dat hij zijn taken binnen [onderneming 2] langzaam weer gaat oppakken. In een email van 26 februari 2025 [2] heeft hij deze aankondiging herhaald, waarbij hij heeft aangegeven dat hij na een periode van afwezigheid klaar is om zijn rol als eigenaar actief te hervatten en weer betrokken te zijn bij de dagelijkse gang van zaken. Ook heeft hij medegedeeld dat hij overweegt om een gekwalificeerde manager aan te stellen.
3.6.
De advocaat van [partij 1] heeft [partij 2] bij brief van 28 februari 2025 [3] medegedeeld dat zijn onaangekondigde terugkeer binnen de organisatie de nodige onrust tot gevolg heeft, met name bij personeelsleden en externe partijen, en [partij 2] gesommeerd om met onmiddellijke ingang zonder voorafgaande toestemming van [partij 1] (1) de bedrijfslocaties van [onderneming 1] en [onderneming 2] en andere locaties waar personeelsleden of onderaannemers van deze ondernemingen werkzaam zijn niet meer te betreden, (2) geen contacten meer te hebben met werknemers of onderaannemers van [onderneming 1] en [onderneming 2] over onderwerpen die betrekking hebben op het werk van deze ondernemingen, en (3) geen (rechts)handelingen meer te verrichten namens [onderneming 2]. [partij 2] is verzocht uiterlijk 4 maart 2025 schriftelijk te bevestigen dat hij deze sommaties zal opvolgen. [partij 2] heeft dit niet bevestigd.

4.Het geschil

4.1
In conventievordert [partij 1], na wijziging van eis, als voorlopige voorziening, samengevat:
1. [partij 2] te schorsen als bestuurder van [onderneming 1] totdat in het kader van de echtscheidingsprocedure de eigendommen van partijen zijn verdeeld;
2. [partij 2] te verbieden om enige (bestuurs)handeling namens [onderneming 2] te verrichten totdat in het kader van de echtscheidingsprocedure de eigendommen van partijen zijn verdeeld;
3. [partij 2] te verbieden om het kantoor en de bedrijfsruimtes en daarbij behorende parkeer- en opslagterreinen van [onderneming 2] te betreden totdat in het kader van de echtscheidingsprocedure de eigendommen van partijen zijn verdeeld;
4. [partij 2] te bevelen om alle sleutels en toegangspassen van de bedrijfslocaties in te leveren op het adres van [onderneming 2];
5. [partij 2] de bevelen om de aanhanger en de sleutels van de hogedruktrailer van [onderneming 2] in te leveren op het adres van [onderneming 2];
6. [partij 2] te bevelen om het bedrijfsvoertuig van [onderneming 2] (Peugeot Expert, wit, kenteken: [kenteken]) in te leveren op het adres van [onderneming 2];
7. [partij 2] te bevelen om alle bankpassen die hij in zijn bezit heeft en die op naam staan van [onderneming 2] in te leveren op het adres van [onderneming 2];
8. [partij 2] te verbieden om contact te leggen of te hebben met de in productie 33 genoemde medewerkers, ZZP’ers, opdrachtgevers en/of leveranciers van [onderneming 2] totdat in het kader van de echtscheidingsprocedure de eigendommen van partijen zijn verdeeld;
9. [partij 2] te verbieden om binnen Nederland diensten te verrichten c.q. aan te bieden die concurrerend zijn aan de diensten van [onderneming 2] totdat in het kader van de echtscheidingsprocedure de eigendommen van partijen zijn verdeeld;
10. één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ;
11. [partij 2] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
In reconventievordert [partij 2], na wijziging eis, als voorlopige voorziening, samengevat:
Primair:
[partij 1] te veroordelen mee te werken aan de totstandkoming en uitvoering van een bestuursreglement zoals opgenomen in punt 43 van de conclusie, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Subsidiair:
a. [partij 1] te verbieden betalingen te doen ten laste van [onderneming 1] en [onderneming 2] zonder dat [partij 2] daarmee vooraf schriftelijk heeft ingestemd;
b. [partij 1] te verbieden overeenkomsten aan te gaan namens [onderneming 1] en [onderneming 2] zonder dat hij daarmee vooraf schriftelijk heeft ingestemd;
een en ander op straffe van een dwangsom.
4.3.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zullen deze hieronder gezamenlijk worden behandeld.

5.De standpunten van partijen

Standpunt [partij 1]
5.1.
[partij 1] stelt dat de relatie tussen haar en [partij 2] ernstig is verstoord. Nadat [partij 2] in juni 2022 is uitgevallen, heeft hij nagenoeg geen werkzaamheden meer voor [onderneming 2] verricht. Zijn terugkeer bij [onderneming 2] na 2,5 jaar afwezigheid leidt tot een chaotische en onvoorspelbare bedrijfsvoering. Hij neemt impulsief en zonder enig (voor)overleg besluiten waarmee [partij 1] niet instemt en waardoor bij het personeel en de zzp’ers loyaliteitsconflicten ontstaan. Daarnaast doen zich regelmatig incidenten voor die van nadelige invloed zijn op zowel de opdrachtgevers als het personeel van [onderneming 2]. Zo heeft [partij 2] de operationeel manager op het terrein van een opdrachtgever geïntimideerd en bedreigd, zet hij personeelsleden onder druk door te dreigen met (disciplinaire) maatregelen en valt hij hen privé lastig. Daardoor heeft een aantal ZZP’ers aangegeven niet meer voor [onderneming 2] te willen werken, waardoor [partij 1] opdrachten heeft moeten annuleren. [partij 2] betrekt klanten en opdrachtgevers in het tussen partijen gerezen geschil door hen te vragen om belastende verklaringen over [onderneming 2]/[partij 1] af te leggen of om hem steunverklaringen te geven. Tegenover de grootste klant heeft [partij 2] [partij 1] zelfs beschuldigd van witwassen en hij heeft daarbij aangegeven dat de klant de rekeningen van [onderneming 2] daarom maar niet moet betalen. Hij heeft ruzie gemaakt met de ICT-leverancier en de verzekeringstussenpersoon en hij heeft de accountant zonder overleg aan de kant gezet. Daarnaast heeft [partij 2] eenzijdig beslist om facturen van een persoonlijke vriend van hem door [onderneming 2] te laten betalen.
[partij 1] stelt dat [partij 2] door deze handelwijze schade toebrengt aan [onderneming 2]. Volgens haar is [partij 2] op dit moment zowel mentaal als zakelijk niet in staat om de onderneming te besturen. Het is daarom volgens haar van belang dat er een voorziening wordt getroffen die ertoe leidt dat de onderneming (voorlopig) zonder inmenging van [partij 2] door haar op een adequate wijze kan worden bestuurd, zoals zij dat ook de afgelopen jaren heeft gedaan.
Standpunt [partij 2]
5.2.
[partij 2] stelt dat geen reden is om hem als bestuurder van de vennootschap te schorsen. Hij heeft als bestuurder niet ernstig verwijtbaar gehandeld en vormt geen bedreiging voor de continuïteit van de onderneming. Zo er als sprake is van een eventuele impasse op het niveau van het bestuur, wordt die veroorzaakt door de handelwijze van [partij 1].
Volgens [partij 2] is hij in 2022 gedeeltelijk uitgevallen als gevolg van een burn out. Hij is in de loop van 2023 begonnen met het oppakken van de taken binnen de onderneming. Hij is steeds volledig betrokken gebleven bij de gang van zaken in de onderneming en hij heeft daarvoor ook steeds werkzaamheden verricht, met dien verstande dat hij wel wat minder op kantoor was. Hij heeft dan ook een goede verstandhouding met het personeel, zzp’ers en met klanten. Alleen medewerkers die familie zijn van [partij 1] hebben zich tegen hem gekeerd. Sinds de onverwachte aankondiging van [partij 1] dat zij van hem wil scheiden en de weigering van [partij 2] om de aandelen in de vennootschap aan haar over te dragen, doet zij er alles aan om hem overal buiten te houden en om het alleenrecht op zeggenschap in de onderneming te krijgen. [partij 1] wil geen afspraken maken over de gang van zaken in de onderneming en zij wil daarover ook niet met hem in gesprek gaan. Zij heeft de medewerkers van [onderneming 2] opdracht gegeven om thuis te werken om te verhinderen dat [partij 2] informatie krijgt over de onderneming. Alle computers zijn weggehaald uit het kantoor en de wachtwoorden zijn gewijzigd. [partij 2] krijgt geen inzage in de planning, offertes worden niet aan hem doorgezet en over betalingen wordt geen overleg gevoerd. De door [partij 2] gestelde vragen worden niet beantwoord en de door hem verzochte informatie wordt niet gegeven. Daarbij maakt [partij 1] onmiskenbaar en aantoonbaar misbruik van de zichzelf toegeëigende positie door betalingen vanuit de vennootschap te doen ten behoeve van zichzelf en zonder daarover achteraf verantwoording af te leggen. Zij heeft namens [onderneming 2] facturen van [bedrijf] en MMK betaald voor niet verrichte werkzaamheden en zij heeft rekeningen van haar advocaat in het kader van de echtscheiding van de rekening van de onderneming betaald. Ook heeft zij eenzijdig besloten om dividend uit te keren. [partij 2] wil dat partijen afspraken maken over de samenwerking en over de beslissingsbevoegdheid binnen de onderneming, daarom vordert hij in reconventie dat [partij 1] moet meewerken aan een bestuurdersregeling.

6.De beoordeling

in conventie en in reconventie
6.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of partijen ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
6.2.
Het spoedeisend belang bij de vorderingen volgt uit de stellingen van beide partijen.
6.3.
Vooropgesteld wordt dat de voorzieningenrechter in kort geding in het treffen van voorzieningen niet beperkt wordt door het enquêterecht. De voorzieningenrechter kan als tijdelijke ordemaatregel een bestuurder schorsen. De maatstaf waaraan moet worden getoetst is de vennootschappelijke redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW in samenhang met de normen van artikel 2:9 BW en 2:239 BW [4] . Kort samengevat houdt dit in dat er sprake moet zijn van onbehoorlijk bestuur.
6.4.
[partij 1] stelt dat de gedragingen van [partij 2] hebben geleid tot grote onrust binnen de organisatie en tot belemmeringen in de bedrijfsvoering. De terugkeer van [partij 2] bij [onderneming 2] is niet in het belang van de organisatie. Concreet verwijt [partij 1] [partij 2] dat hij werknemers, zzp’ers, klanten, opdrachtgevers en overige betrokkenen (de ICT-leverancier, de verzekeringstussenpersoon en de accountant) betrekt in het conflict tussen partijen en dat hij daarbij werknemers en zzp’ers zelfs heeft geïntimideerd en bedreigd. Hierdoor is volgens haar een onwerkbare situatie ontstaan.
6.5.
[partij 2] heeft tijdens de mondeling behandeling toegelicht dat hij zich na de aankondiging van de echtscheiding is gaan bezighouden met werkzaamheden in [onderneming 2] die voorheen door [partij 1] werden verricht en dat hij mede door een gebrek aan informatie vanuit [partij 1] zelf, op onderzoek is gegaan naar de – in zijn ogen – aangetroffen onregelmatigheden. In dat kader heeft hij personeel en opdrachtgevers benaderd. Hij erkent emotioneel snel te reageren maar betwist de gestelde bedreigingen en incidenten.
6.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam blijkt dat de relatie tussen [partij 1] en [partij 2] ernstig verstoord is. Dit heeft gevolgen voor de bedrijfsvoering, omdat dit aan een goede samenwerking in de weg staat. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [partij 2] van de hem gemaakte verwijten, is voorshands echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gedragingen van [partij 2] zodanig aan een goede bedrijfsvoering in de weg staan, dat dit de zware maatregel van schorsing rechtvaardigt. De verwijten die partijen elkaar over en weer maken vergt nadere bewijslevering, waarvoor in deze procedure geen plaats is.
6.7.
Dit betekent dat de vordering tot schorsing van [partij 2] als bestuurder wordt afgewezen. Daarmee zijn de overige vorderingen, die met de vordering tot schorsing samenhangen, ook niet toewijsbaar.
6.8.
De hiervoor geschetste verstoorde verhoudingen brengen mee dat het voorgestelde bestuurdersreglement niet zal leiden tot een werkzame bedrijfsvoering. De vordering in reconventie zal daarom ook worden afgewezen. Partijen zullen een andere wijze moeten vinden om uit deze impasse te geraken.
6.9.
De voorzieningenrechter ziet in de aard van het geschil en de relatie tussen partijen aanleiding om de kosten van het geding te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie:
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie:
7.3.
wijst de vorderingen af,
7.4.
compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2025.

Voetnoten

1.productie 2 bij dagvaarding
2.productie 3 bij dagvaarding
3.productie 4 bij dagvaarding
4.Gerechtshof Amsterdam (Ondernemingskamer) 7 maart 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:583