ECLI:NL:RBZWB:2025:327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
02-181823-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling mishandeling van huisgenoot met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, beroep op noodweer verworpen

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn huisgenoot, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De zaak vond zijn oorsprong op 20 juli 2023, toen er een ruzie ontstond tussen de verdachte en zijn huisgenoot over een afstandsbediening. Tijdens deze ruzie sloeg de verdachte met een fles tegen het gezicht van de huisgenoot, wat resulteerde in ernstig letsel. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van (poging tot) zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze zware kwalificatie. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer van de verdachte, omdat de omstandigheden niet voldeden aan de vereisten voor een geslaagd beroep op noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge had gehad. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uur en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als first offender en de lage kans op recidive.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-181823-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [plaats 1] ( [land] )
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. V.C. Andeweg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 20 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan (poging tot) zware mishandeling, dan wel mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad van zijn huisgenoot [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het meer subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , terwijl dit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Bewezen kan immers worden dat verdachte met een fles tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en hem tegen een vitrinekast heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] tegen een vitrinekast is gevallen. Verdachte komt geen geslaagd beroep op noodweer toe. Verdachte moet wel worden vrijgesproken van het tweede gedachtestreepje, omdat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gestoken of gesneden met een scherf dan wel scherp voorwerp.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak van de (poging tot) zware mishandeling.
Ten aanzien van het meer subsidiaire feit kan slechts het slaan met het flesje bewezen worden verklaard en wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft het duwen van [slachtoffer] tegen de glazen vitrinekast, was sprake van een noodweer(-exces)situatie. [slachtoffer] is met zijn rug tegen de vitrinekast aangekomen nadat over en weer is geduwd, waarbij verdachte werd gebeten door [slachtoffer] . Er is onvoldoende bewijs voor het steken of snijden door verdachte met een glasscherf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en wat tijdens de zitting is besproken het volgende vast.
Op 20 juli 2023 waren verdachte en zijn huisgenoot [slachtoffer] beiden aanwezig in de woning aan de [adres] in [plaats 2] . Er ontstond een ruzie over de afstandsbediening. Verdachte zat op de bank en [slachtoffer] kwam op verdachte af, omdat hij de afstandsbediening wilde pakken. Verdachte stond op van de bank, waarna er een gevecht tussen hen beiden ontstond. Verdachte pakte een fles en sloeg daarmee in het gezicht van [slachtoffer] , ter hoogte van zijn linker jukbeen. Hierop beet [slachtoffer] verdachte in zijn linkerschouder. Verdachte heeft hem toen geduwd, waarna [slachtoffer] met zijn rugzijde tegen de glazen vitrinekast aan kwam. Het glas van de vitrinekast is hierdoor gebroken. [slachtoffer] had verdachte al die tijd vastgehouden, waardoor, toen hij tegen de vitrinekast aankwam hij op de grond viel met verdachte op zich. Verdachte heeft al deze geweldshandelingen ook bekend. [slachtoffer] heeft letsel opgelopen aan zijn gezicht, zijn rug, zijn rechterschouder en zijn linker- en rechterbil.
Gelet op deze vaststelling, is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het steken en of snijden met een scherf of een scherp voorwerp niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal van deze handeling daarom partieel worden vrijgesproken.
Is sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051). De rechtbank stelt op grond van de medische gegevens vast dat het letsel van dien aard was dat [slachtoffer] achttien keer gehecht moest worden. De hechtingen zaten in zijn linker- en rechterbil en in zijn rechterschouder. Daarnaast zijn er op de zitting recente foto’s overgelegd door de advocaat van [slachtoffer] . Hieruit volgt dat de littekens als gevolg van de hechtingen nog steeds zichtbaar zijn. Dit betekent dat het lichaam blijvend is ontsierd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Komt verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toe?
De verdediging heeft ten aanzien van het duwen door verdachte van [slachtoffer] tegen de glazen vitrinekast een beroep op noodweer gedaan. Hieraan voorafgaand werd verdachte namelijk gebeten door [slachtoffer] en tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding mocht verdachte zich verdedigen.
Dit verweer wordt onder de bijzondere overweging met betrekking tot het bewijs behandeld, omdat het ziet op de wederrechtelijkheid. Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe niet voldoende.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [slachtoffer] verdachte heeft gebeten in zijn linkerschouder en dat dit bijten heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het duwen door verdachte van [slachtoffer] tegen de glazen vitrinekast. Uit het dossier blijkt echter niets over de precieze omstandigheden waaronder dit bijten heeft plaatsgevonden. Vastgesteld is dat verdachte en [slachtoffer] daarvoor over en weer hebben geduwd en getrokken. Daarnaast heeft verdachte voorafgaand aan het bijten door [slachtoffer] hem met een fles tegen het gezicht geslagen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat het bijten door [slachtoffer] een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding vormde. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Kwalificatie
Verdachte heeft [slachtoffer] met een fles in het gezicht geslagen en heeft hem tegen een glazen vitrinekast geduwd, waarna het glas van die vitrinekast is gebroken en hij in het (gebroken) glas is gevallen. [slachtoffer] heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank moet beoordelen of, en zo ja hoe, deze geweldshandelingen van verdachte juridisch gekwalificeerd moeten worden.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als zware mishandeling, dan wel een poging daartoe. Er kan niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans hierop. Er ontbreekt in het dossier namelijk informatie over het materiaal waarvan de fles is gemaakt waarmee verdachte heeft geslagen en het enkele duwen van [slachtoffer] waardoor deze tegen een vitrinekast aankwam is hiervoor onvoldoende.
De geweldshandelingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad. Het meer subsidiair ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 juli 2023 te [plaats 2] , [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- met een fles in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en
- tegen een glazen vitrinekast te duwen waardoor die [slachtoffer] tegen die glazen vitrinekast is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere littekens,
ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van honderd uur met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring, dan verzoekt de verdediging om in het kader van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De reclassering geeft aan dat er stabiliteit is op vrijwel alle leefgebieden en dat de kans op herhaling laag is. Verdachte heeft werk en er is geen sprake van financiële problemen. Daarnaast is hij first offender.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 20 juli 2023 schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn huisgenoot [slachtoffer] door hem met een fles in het gezicht te slaan en hem te duwen waardoor hij tegen de vitrinekast is gevallen. Hierdoor heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte heeft op een maatschappelijk onverantwoorde wijze gehandeld en heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Hier verdient verdachte een straf voor. De rechtbank weegt daarbij wel in het voordeel van verdachte mee dat sprake was spanningen tussen verdachte en het slachtoffer en dat dit uiteindelijk heeft geleid tot een ruzie en een worsteling, waarbij over en weer werd geduwd en getrokken en waarbij ieder dus een eigen aandeel had. Beide mannen hebben zich niet onbetuigd gelaten.
Verder weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat niet alleen het slachtoffer, maar ook verdachte niet had verwacht en niet had gewild dat de avond in een ruzie zou eindigen waarbij door verdachte geweld werd gebruikt waardoor het slachtoffer letsel zou oplopen, laat staan zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft direct nadat hij zag dat [slachtoffer] gewond was de buurman gevraagd om hem naar het ziekenhuis te brengen, waarbij verdachte zelf ook is meegegaan. Verdachte heeft zich dan ook zorgend naar het slachtoffer opgesteld en zich over hem bekommerd. Bovendien heeft verdachte vanaf het begin af aan openheid van zaken gegeven over zijn eigen aandeel in het geheel. Hij heeft dan ook verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 5 december 2024 dat over verdachte is opgesteld. Hieruit volgt dat er geen aanwijzingen worden gezien voor verslavings- dan wel psychische problematiek. Verdachte beschikt over een (beperkt) steunend sociaal netwerk en er wordt geen pro-criminele houding bij hem waargenomen. Het delictgedrag lijkt een opeenstapeling van onenigheid geweest te zijn en dit wordt gezien als een incident. Het risico op (gewelds)recidive wordt dan ook ingeschat op laag. Bij een veroordeling ziet de reclassering geen noodzaak voor het opleggen van een reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft ook acht geslagen op het strafblad van verdachte en daaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf een passende strafmodaliteit is. Zij acht een geldboete niet aan de orde, omdat sprake is van huiselijk geweld nu verdachte en slachtoffer huisgenoten waren van elkaar. Ook is een geldboete niet passend vanwege de ernstige gevolgen voor het slachtoffer en vanwege de omstandigheid dat verdachte een voorwerp, namelijk een fles heeft gebruikt om het slachtoffer in het gezicht te slaan.
Bij het bepalen van de hoogte van die taakstraf neemt de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf als uitgangspunt, namelijk 100 uur taakstraf met aftrek van het voorarrest. Zij ziet echter gelet op bovenstaande strafmatigende omstandigheden aanleiding deze taakstraf te matigen. Alles overziend acht de rechtbank een taakstraf van vijftig uur, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Zij zal deze straf aan verdachte opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.385,-, bestaande uit € 385,- materiële schade en € 4.000,- immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 385,- voor het in rekening gebrachte eigen risico van de zorgverzekering over 2023. De rechtbank is van oordeel dat met de door de advocaat van de benadeelde partij gegeven toelichting in de tweede termijn op de zitting voldoende is onderbouwd dat de benadeelde het eigen risico over 2023 heeft moeten betalen. Ter onderbouwing is aangevoerd dat, nadat benadeelde in eerste instantie door een vriend van verdachte naar het ziekenhuis was gebracht en daar was gehecht, bij thuiskomst meerdere hechtingen waren losgegaan. Hierdoor heeft benadeelde een ambulance gebeld en is hij vervoerd naar het ziekenhuis om voor de tweede keer gehecht te kunnen worden. Deze schade staat ook in voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht de gevorderde schadepost dan ook volledig toewijsbaar.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het bewezenverklaarde handelen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Hij had zwaar lichamelijk letsel, namelijk meerdere wonden op zijn rechterschouder, linker- en rechterbil. Op de zitting zijn door de raadsvrouw van de benadeelde recente foto’s overgelegd. Hieruit blijkt dat de littekens als gevolg van de hechtingen nog steeds zichtbaar zijn. Dit betekent dat het lichaam blijvend is ontsierd. Een vergoeding van de immateriële schade is dan ook op zijn plaats.
Bij het bepalen van de hoogte van dit bedrag kijkt de rechtbank ook naar de omstandigheden waaronder benadeelde dit letsel heeft opgelopen. Het betrof namelijk een situatie waarin zowel verdachte als de benadeelde zich over en weer niet onbetuigd hebben gelaten. Naast verdachte heeft dus ook benadeelde een aandeel gehad in het geheel. Alle omstandigheden samengenomen komt de rechtbank tot toewijzing van € 750,- aan immateriële schade. Tot dit bedrag is de immateriële schadepost ook niet betwist door de verdediging. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 20 juli 2023.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van vijftig uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
25 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van
€ 1.135,-waarvan € 385,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer,
€ 1.135,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 21 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Combee, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. C.T. den Uil, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2025.
Mr. Den Uil is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.